Blok2: woordenschat en antoniemen

Welkom, pak je boek en ga lekker lezen
Pak je boek en ga rustig 10 minuten lezen.

timer
10:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom, pak je boek en ga lekker lezen
Pak je boek en ga rustig 10 minuten lezen.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Oefenen woordenschat blok 2. Doel is uitbreiding van je woordenschat.
  • Leren van een nieuwe woordstrategie.

Slide 2 - Slide

De leerlingen gaven elkaar feedback op de schrijfopdracht.

feedback =
A
nabespreking, beoordeling
B
onderbouwing
C
commentaar, terugkoppeling
D
globaal

Slide 3 - Quiz

Martin Luther King was een prominent strijder tegen rassendiscriminatie.

prominent =
A
het belangrijkste, in de eerste plaats
B
vooraanstaand, opvallend
C
hevig, diepgaand
D
onderbouwend

Slide 4 - Quiz

De docent kondigt aan dat er volgende week een toets is.

aankondigen =
A
bekendmaken
B
uitkiezen
C
er niet zijn
D
zonder nadenken

Slide 5 - Quiz

Een witte kerst komt sporadisch voor in Nederland.

sporadisch =
A
nooit
B
vaak
C
zelden
D
jaarlijks

Slide 6 - Quiz

Sommige merken richten zich op een bepaald segment van de markt, zoals bijvoorbeeld jongeren.

segment =
A
vak
B
groep
C
plakje
D
deel

Slide 7 - Quiz

In die stad hebben ze veel last van vandalisme door voetbalsupporters.

vandalisme =
A
aanmoedigingen
B
spreekkoren
C
aanrichten van vernielingen
D
aankondigingen

Slide 8 - Quiz

In de toets wordt gevraagd om je antwoord te motiveren.

motiveren =
A
uitleggen
B
onderbouwen
C
toelichten
D
noteren

Slide 9 - Quiz

Om het onderwerp van een tekst te bepalen kun je de tekst globaal lezen.

globaal =
A
intensief
B
wereldwijd
C
in grote lijnen
D
zonder nadenken

Slide 10 - Quiz

Selecteer uit onderstaande uitspraken de uitspraken die het beste bij jou passen.

selecteren =
A
(uit)kiezen
B
verdelen
C
aankruisen
D
opschrijven

Slide 11 - Quiz

fiets
traag
ouderwets
schrijver
vriend
aanval
modern
auteur
langzaam
rijwiel
vijand
verdediging

Slide 12 - Drag question

Synoniemen en antoniemen
Synoniem = twee verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis
Antoniem = twee woorden met tegengestelde betekenis.
Soms zie je aan een signaalwoord in de tekst dat er een antoniem komt.
Voorbeeld: De puzzel leek complex, maar bleek eenvoudig. 

Slide 13 - Slide

Beeldtaal

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werken
  • Maak 2.4 > A & B
  • Lees de opdracht goed en maak hem zelfstandig. 
  • Hulp? Probeer eerst zelf, vraag dan je buurman/buurvrouw. Kom je er echt niet uit, steek je vinger op.
  • Tijd? De rest van het lesuur 
  • Waarom? Leren van nieuwe schooltaalwoorden en nieuwe woordraadstrategie, namelijk het vinden van een antoniem in de tekst.
  • Klaar? Pak je leesboek en ga rustig lezen. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Tekst lezen 
  1. Is de schrijfster het eens met de stelling of niet?
  2. Welk argument gebruikt de schrijfster?
  3. Wat is jouw mening en waarom?

Slide 17 - Slide

Zelfstandig werken
  • Maak opdracht 40 van blok 2 Lezen
  • Lees de opdracht goed en maak hem zelfstandig. 
  • Hulp? Probeer eerst zelf, vraag dan je buurman/buurvrouw. Kom je er echt niet uit, steek je vinger op.
  • Tijd? Tien minuten.
  • Waarom? Oefenen met begrippen als onderwerp, deelonderwerp en alinea's.
  • Klaar? Pak je leesboek en ga rustig lezen. 

Slide 18 - Slide

Afsluiting
- Hoe heb je gewerkt?
- Noem een voorbeeld van een synoniem en van een antoniem.
- Huiswerk: afmaken opdracht 33, 34 en 35 van blok 2 Over taal en opdracht 40 van Lezen (voor donderdag)

Slide 19 - Slide