Woordenschat

Nederlands 1HVA
Aan het eind van de les weet je wat schooltaalwoorden zijn en hoe je deze gebruikt. Je weet wat instructiewoorden zijn en wat het verschil is tussen synoniemen en antoniemen.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands 1HVA
Aan het eind van de les weet je wat schooltaalwoorden zijn en hoe je deze gebruikt. Je weet wat instructiewoorden zijn en wat het verschil is tussen synoniemen en antoniemen.

Slide 1 - Slide

Wat is het verschil tussen taal die je op school gebruikt en taal die je thuis gebruikt?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Video

Maken opdracht 32 blz. 28 en 29
Je mag samenwerken, denk er 
dan aan dat je zachtjes overlegt.
Klaar? 
Spreekwoordenopdracht  
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Opdracht
Maak  in tweetallen 16 zinnen bij de volgende woorden waaruit de betekenis van het woord blijkt. Weet je een betekenis niet, dan mag je het opzoeken. 

Slide 5 - Slide

             (zie ook blz. 77 in je boek)
dominant -  (de) evaluatie -  (de) feedback - globaal - impulsief - (het) instinct - intensief - introduceren - motiveren - oriënterend - primair - prominent -  (het) segment - selecteren - sporadisch - (de) tegenstelling 
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Wat zijn synoniemen?

Slide 7 - Open question

Wat zijn antoniemen?

Slide 8 - Open question

Synoniemen en antoniemen
Synoniem: twee verschillende woorden die dezelfde betekenis hebben: fiets - rijwiel
Antoniem: twee woorden met een tegengestelde betekenis: warm - koud 

Slide 9 - Slide

Schooltaalwoorden zijn:
A
woorden die je thuis gebruikt
B
woorden die je op school gebruikt
C
woorden die je tegenkomt in opdrachten op school

Slide 10 - Quiz

Instructiewoorden zijn:
A
woorden die je thuis gebruikt
B
woorden die je op school gebruikt
C
woorden die je tegenkomt in opdrachten op school

Slide 11 - Quiz

Leg kort uit wat het verschil is tussen een synoniem en een antoniem.

Slide 12 - Open question

Maken
Opdracht 32 en 33 blz. 78 en 79 

Slide 13 - Slide