Literaire begrippen V4h (herhaling fictiebegrippen)

Les 4 fictiebegrippen (herhaling brugklas)
Lesplanning
- Document fictiebegrippen kort samen doornemen
- Korte film
- Quizvragen n.a.v. korte film

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 4 fictiebegrippen (herhaling brugklas)
Lesplanning
- Document fictiebegrippen kort samen doornemen
- Korte film
- Quizvragen n.a.v. korte film

Slide 1 - Slide

Ruimte
Ruimte Alles wat te maken heeft met plaatsen. Een land, stad, dorp, een huis, een kamer, een straat, een gebouw, een planeet. 

De ruimte kan bestaan, maar ook niet bestaan, herkenbaar zijn of niet  herkenbaar.

De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen.
Ook kan de ruimte het verhaal verduidelijken.

Slide 2 - Slide

Tijd
Chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.
Hierbij kunnen verwijzingen voorkomen naar dingen die eerder of later in het verhaal gebeuren. De vertelvolgorde wordt daarmee niet onderbroken.

Niet-chronologische vertelvolgorde De gebeurtenissen in een verhaal worden niet verteld in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden.

Slide 3 - Slide

Setting: Tijd

Vertelde tijd De tijd die voorbijgaat in een verhaal. 

Verteltijd De tijd uitgedrukt in woorden of pagina’s, die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen.

Tijdsprong De schrijver slaat periodes over.  

Slide 4 - Slide

Vertelperspectief

Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

  • ik-vertelperspectief
  • personaal vertelperspectief / hij-/zij-vertelperspectief
  • auctoriaal vertelperspectief /alwetende verteller
  • wisselend perspectief


Slide 5 - Slide

Ik-vertelperspectief

De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

Ik loop in de tuin en zie een mooie roos. Ik pluk hem.

Dit 'verhaal' is in de ik-vorm geschreven. Je kijkt door de ogen van de 'ik'. Je weten alleen wat de hoofdpersoon weet op dit moment in het verhaal.

Slide 6 - Slide

Personaal vertelperspectief

De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.

Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem.

Je weet nog steeds alleen wat 'ze' weet, maar nu wordt er in de zij-vorm geschreven. 

Slide 7 - Slide

Auctoriaal vertelperspectief
De alwetende verteller, speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. 

'Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem. De nieuwe tuinman staat om de hoek naar haar te kijken, hij houdt zijn schep stevig vast.'

Als lezer weet je meer dan de hoofdpersoon. Je weet ook wat er met andere personages gebeurt en wat er op andere plekken gebeurt. 


Slide 8 - Slide

Wisselend vertelperspectief


Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon en/of verteller.


Slide 9 - Slide

Gesloten einde

Alle openstaande vragen en 'mysteries' zijn beantwoord.
Acties van personages hebben een (goed of slecht) resultaat.




Slide 10 - Slide

Open einde
Bij een open einde blijven er vragen onbeantwoord.

Dat heeft 2 kanten: 
  • enerzijds: de lezer wordt aan het denken gezet en kan zijn   eigen einde 'kiezen'
  • anderzijds: de lezer baalt, hij wil weten hoe het afloopt.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Waar speelt de korte film zich af?
Omschrijf deze ruimte zo uitgebreid mogelijk.

Slide 13 - Open question

Welke personen spelen een rol in het verhaal? Zijn die hoofdpersonen, medespelers of figuranten?

Slide 14 - Open question

Is de vertelvolgorde chronologisch of niet-chronologisch? Hoe weet je dat? Leg uit en gebruik minimaal 20 woorden.

Slide 15 - Open question

Wat is de vertelde tijd en wat is de verteltijd?

Slide 16 - Open question

Waren er tijdsprongen aanwezig in het verhaal? Zo ja, geef een voorbeeld.

Slide 17 - Open question