blok 1 boek 5

Steden en dorpen
blok 1
1 / 46
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Steden en dorpen
blok 1

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
opstart
Leerdoelen
uitleg
aan de slag

Slide 2 - Slide

Start opdracht
Het hele boek door

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan aangeven in welk tijdvak de meeste steden zijn ontstaan​
  •  Je kan uitleggen waarom er op bepaalde plekken een stad is ontstaan

Slide 4 - Slide

Steden en staten
Dit is het 4e tijdvak.​

In dit tijdvak zijn de meeste steden ontstaan.

Slide 5 - Slide

Steden ontstaan 1
  •  In het stadscentrum is elke week markt en er zijn winkels, cafés, hotels, kantoren en een station.​
  • De meeste steden in Europa zijn ontstaan na het jaar 1000.​
  • Waarom? De bevolking groeide toen. Om iedereen te kunnen voorzien in een ontgonnen de boeren moerassen en bossen. ​
  • Drieslagstelsel zorgde voor meer opbrengst. ​
  • Niet iedereen hoefde hierdoor boer te zijn. ​
  • Mensen gingen hierdoor een ambacht uitoefenen zoals smid, timmerman of schoenmaker. 





Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Steden ontstaan 2
  • Naast ambachtslieden werden mensen ook handelaar.​
  • Die verkochten de producten die ze van ambachtslieden en boeren kregen.​
  • Handelaren gingen op een handige plek wonen: waar veel mensen langs komen. ​
  • Bijvoorbeeld: kruispunt van wegen of bij een rivier.​
  • Wat kozen ze voor de veiligheid?​
  • In de buurt van een klooster of een kasteel gaan wonen.





Slide 8 - Slide

Steden ontstaan 3
  • Handelaren organiseerde op deze plekken markten.​
  • Om die markten gingen de handelaren zelf wonen.​
  • Daar kwamen ook de ambachtslieden bij. Dan konden ze snel hun producten verkopen aan handelaren. ​
  • Steden zijn dus ontstaan om een markt heen (vaak in de buurt van een klooster of een kasteel). De steden lagen daarom ook vaak bij een rivier of een kruispunt van wegen, omdat daar de markt werd gehouden.​
  • Doordat de steden zo zijn ontstaan, kun je nu vaak in de binnenstad nog gebouwen zien zoals kerken, stadspoorten en een stadhuis. 





Slide 9 - Slide

Noem een voorbeeld van een stad die zo is opgebouwd.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Behoefte aan geld
  • Op een markt is van alles te koop. Wat de marktkooplieden willen verkopen, heet aanbod. Ze hopen natuurlijk dat er vraag is: dat mensen hun producten kopen. Als de vraag en het aanbod toenemen, groeit de handel.
  • Doordat de handel toenam, kwam er meer behoefte aan geld.
  • Als er meer behoefte is aan geld, komt er meer geld.
  • Steden gingen hierdoor hun eigen munten maken.

Slide 12 - Slide

Nieuwe munten
  • Deze waren meestal van zilver of goud gemaakt.
  • Elke stad had zijn eigen munten.

Slide 13 - Slide

Geldwisselaars
  • Op een markt komen niet alleen mensen uit dezelfde stad, maar ook uit andere dorpen, steden of zelfs uit andere landen.
  • Zij hadden dan andere munten.
  • Hierdoor was er op de markt een geldwisselaar aanwezig.
  • Wat deed een geldwisselaar?

Slide 14 - Slide

Wat deden geldwisselaars?
  •  tegen betaling het geld omwisselen naar de juiste munten.
  •  Hij onderzocht de munt, was die wel echt? En was er niet stiekem een stukje vanaf?
  • Vroeger was de waarde van de munt gebaseerd op het gewicht van de munt. Nu gaat het om het getalletje. Mensen probeerde dan goud van de munt af te halen en zo meer te verdienen.
  • Had je als handelaar veel geld verdiend? Dan kon je, je geld bewaren bij de geldwisselaar.
  •  Geldwisselaars leende geld, vroegen daar rente voor

Slide 15 - Slide

Waarom groeide de steden rond het jaar 1000?
A
De bevolking kromp
B
De bevolking groeide
C
mensen wilde winkelen

Slide 16 - Quiz

Waardoor ging men een ambacht uitoefenen?

Slide 17 - Open question

Waar kozen handelaren te gaan wonen voor de veiligheid?
A
In de buurt van een klooster
B
Nergens in de buurt wonen
C
In de buurt van een park
D
In de buurt van een kasteel

Slide 18 - Quiz

Waarom gingen handelaren op een handige plek wonen?
A
Goedkope huizen
B
Veel rustige plek
C
Veel mensen komen langs
D
Mooi uitzicht

Slide 19 - Quiz

Welke locatie werd genoemd als handige plek voor handelaren?
A
Bij een rivier
B
Op een eiland
C
In het bos
D
Kruispunt van wegen

Slide 20 - Quiz

Waarom ontstonden steden vaak bij rivieren of kruispunten van wegen?
A
Vanwege de mooie omgeving
B
Om de reisafstand te minimaliseren
C
Omdat daar de markt werd gehouden
D
Om de handelaren te pesten

Slide 21 - Quiz

Waar was de waarde van de munt vroeger op gebaseerd?
A
Op het ontwerp van de munt.
B
Op de grootte van de munt.
C
Op het gewicht van de munt.
D
Op het land van herkomst van de munt.

Slide 22 - Quiz

Waar gaat het nu bij de waarde van de munt om?
A
Om het land van herkomst van de munt.
B
Om het materiaal van de munt.
C
Om het ontwerp van de munt.
D
Om het getalletje.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Drag question

Aan de slag
  • Je gaat zelfstandig aan de slag met de volgende opdrachten van blok 1 op bladzijde 10 t/m 17 : 1C, 3 tot en met 9. Je mag ook online werken.
  • Ben  je klaar? Dan maak je keuze menu A, B of C vanaf bladzijde 27. 
  • Werk je online dan moet je van mij in de klas komen. Dat kun j e doen door de volgende code toe te voegen: 
  • 1F: 7GW9G34E
  • 1E: PVZNCUMR
  • 1D: EBRN3UTA

timer
10:00

Slide 25 - Slide

Waar zou jij een stad stichten? Links of Rechts?
A
Links
B
Rechts

Slide 26 - Quiz

Blok 1 deel 2

Slide 27 - Slide

Wat gaan we doen?
opstart
Terugblik
Leerdoelen
uitleg
aan de slag

Slide 28 - Slide

Waar ontstonden steden vooral?
A
in een dorp
B
in een weiland
C
in de bergen
D
langs een rivier

Slide 29 - Quiz

Waarom ontstonden juist daar? Waar ontstonden steden nog meer?

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Drag question

Waarom ontstonden steden vaak bij rivieren of kruispunten van wegen?
A
Vanwege de mooie omgeving
B
Om de reisafstand te minimaliseren
C
Omdat daar de markt werd gehouden
D
Om de handelaren te pesten

Slide 32 - Quiz

Leerdoelen
Je kan drie verschillen tussen een Middeleeuwse en een moderne munt benoemen.​

 Je kan vertellen in welke sectoren mensen werken.​

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Noem 2 verschillen tussen de munt van vroeger en nu.

Slide 35 - Open question

Noem 1 overeenkomst tussen de munt van vroeger en nu.

Slide 36 - Open question

Primaire sector
Mensen werken bij bedrijven die grondstoffen uit de natuur halen.
Zoals landbouw bedrijven (Je kunt de landbouw verder verdelen in tuinbouw, akkerbouw, bosbouw en veeteelt).
Bij de primaire sector horen ook de visserij en het winnen van delfstoffen. Delfstoffenwinning is het uit de grond halen van grondstoffen, zoals aardolie, gas, goud of zand.

Slide 37 - Slide

Secundaire sector
Mensen werken bij bedrijven die van de grondstoffen producten maken. ​

Vaak werken deze mensen in fabrieken. ​
Ook Nutsbedrijven zoals: elektriciteit en drinkwater, bouwbedrijven en kleinere bedrijven zoals slagers en meubelmakers bij deze sector. ​


Slide 38 - Slide

Tertiaire sector
Hier werken mensen bij bedrijven die een dienst verlenen. ​

Een dienst is iets dat je voor een ander doet. ​
Iemand die je iets verkoopt, verleent een dienst, net als een dokter die zorgt dat je weer beter wordt. Of een kapper die je haar knipt. 

Slide 39 - Slide

Bij welke sector horen de volgende plaatjes?

Slide 40 - Slide


A
Primaire
B
secundaire
C
Tertiaire

Slide 41 - Quiz


A
Primaire
B
secundaire
C
Tertiaire

Slide 42 - Quiz


A
Primaire
B
secundaire
C
Tertiaire

Slide 43 - Quiz


A
Primaire
B
secundaire
C
Tertiaire

Slide 44 - Quiz


A
Primaire
B
secundaire
C
Tertiaire

Slide 45 - Quiz

Aan de slag
  • Je gaat zelfstandig aan de slag met de volgende opdrachten van blok 1  : 10, 11, 12, 14, 16, 17, 18, 20 en 21. Je mag ook online werken.
  • Ben  je klaar? Dan maak je keuze menu A, B of C vanaf bladzijde 27. 
  • Werk je online dan moet je van mij in de klas komen. Dat kun j e doen door de volgende code toe te voegen: 
  • 1F: 7GW9G34E
  • 1E: PVZNCUMR
  • 1D: EBRN3UTA

timer
10:00

Slide 46 - Slide