What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Prefixes and Suffixes
Prefixes and suffixes
1 / 30
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
This lesson contains
30 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Prefixes and suffixes
Slide 1 - Slide
At the end of this LessonUp
You know what prefixes and suffixes are.
You can use prefixes and suffixes in the correct way.
Slide 2 - Slide
Wat is het tegenovergestelde van gelukkig? Schrijf het Nederlandse woord op.
Slide 3 - Open question
Wat is het tegenovergestelde van gezond? Schrijf het Nederlandse woord op.
Slide 4 - Open question
Voorvoegsels
On is een voorvoegsel.
Je zet dit voor een woord om het woord een andere betekenis te geven, in dit geval het tegenovergestelde.
Slide 5 - Slide
Prefixes / Voorvoegsels
Komen
voor
het woord
Veranderen de betekenis
van het woord
Slide 6 - Slide
Prefixes
Een prefix noem je in het Nederlands een voorvoegsel.
Je zet iets voor een woord om het een andere betekenis te geven.
Meestal zet je er
on
voor om het tegenovergestelde te zeggen:
vriendelijk
on
vriendelijk
prettig
on
prettig
Slide 7 - Slide
Prefixes
A prefix changes the meaning of a word
In English you can use
un
as a prefix
able
un
able: To not be able to do something
Example: She is unable to attend tomorrow's meeting
Slide 8 - Slide
What is the opposite of happy?
Slide 9 - Open question
What is the opposite of kind?
Slide 10 - Open question
Prefixes
A prefix changes the meaning of a word
In English you can use
un
as a prefix
beaten
un
beaten: To not have lost any games
Example: In 2004, Ajax went the whole football season unbeaten (ja, ja, de tijden veranderen!)
Slide 11 - Slide
Prefixes
A prefix changes the meaning of a word
In English you can use
un
as a prefix
fair
un
fair: not equal or not right
Example: It's unfair to give you five tests in one week.
Slide 12 - Slide
I don't know if I will go to Mexico this summer. I am ......... (decided)
Slide 13 - Open question
The door is locked. I need to .........(lock) it so I can get in.
Slide 14 - Open question
Prefixes
In het Nederlands gebruik je ook
her
als een voorvoegsel
Schrijven
her
schrijven
Gebruiken
her
gebruiken
Formuleren
her
formuleren
Her
gebruik je om aan te geven dat je iets opnieuw doet of moet doen. In het Engels gebruik je dan
re
Slide 15 - Slide
Prefixes
A prefix changes the meaning of a word
In English you can use
re
as a prefix
fill
re
fill:
Example: I need to
re
fill my waterbottle before we go, it's nearly empty.
Slide 16 - Slide
Prefixes
A prefix changes the meaning of a word
In English you can use
re
as a prefix
use
re
use:
Example: We can wash these jars and reuse them.
Slide 17 - Slide
Prefixes
A prefix changes the meaning of a word
In English you can use
re
as a prefix
play
re
play:
Example: Because there was no winner the teams need to replay the game next week.
Slide 18 - Slide
Use the prefix re:
We need to ......... (heat) our food, it has gone cold.
Slide 19 - Open question
Use the prefix re:
Our dog was lost, but suddenly it ...... (appeared) again.
Slide 20 - Open question
Prefixes en Suffixes
Een prefix is een voorvoegsel wat je voor een woord zet.
Er zijn veel verschillende prefixes, in deze LessonUp kijken we naar twee prefixes: un en re.
Suffixes komen achter een woord. In deze Lessonup kijken we naar vier suffixes: -er, -ful, -less en -ing.
Prefixes en suffixes veranderen de betekenis
van het woord.
Slide 21 - Slide
Suffixes / Achtervoegsels
Komen
achter
het woord.
Veranderen de betekenis
van het woord.
Slide 22 - Slide
Suffixes:
ER
A suffix changes the meaning of a word.
There are four suffixes: -er, -ful, -less, -ing.
If you put the suffix
ER
at the end of a verb, you show a person's occupation or job.
To paint paint
er
To teach teach
er
Slide 23 - Slide
Suffixes: ful
If you put the suffix
FUL
at the end of a word, you describe a characteristic (eigenschap) of something of someone.
colour colourful
To use useful
Pain painful
Slide 24 - Slide
Suffixes: Less
If you put the suffix
LESS
at the end of a word, it means without.
fear fearless: Superman is a fearless man.
hair hairless: That man has no hair, he is hairless.
help helpless: He was lost in de desert, he was totally helpless.
Slide 25 - Slide
Suffixes: ING
If you put the suffix
ing
at the end of a word, to descibe a product or action
paint painting (schilderij)
build building
walk walking
Slide 26 - Slide
www.tolearnenglish.com
Slide 27 - Link
Maak nu de werkbladen:
Woordzoeker UN
Prefix: -re
Suffix: -er
Slide 28 - Slide
I know what a prefix and a suffix is.
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 29 - Poll
Maak via Stepping Stones online:
Hoofdstuk 5, paragraaf E, writing and grammar:
BK: opdracht 28 A, B en C en opdracht 29.
TL/Havo: opdracht 27 A, B en C en 28.
Klaar: Leer via Slim Stampen de woordjes en Stones van hoofdstuk 5.
Slide 30 - Slide
More lessons like this
Prefixes and Suffixes
April 2024
- Lesson with
27 slides
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
Prefixes and Suffixes
March 2024
- Lesson with
23 slides
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
Prefixes and Suffixes - Short Version
March 2024
- Lesson with
13 slides
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
VTO 10022021
August 2022
- Lesson with
12 slides
Engels
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Prefixes and Suffixes verkort
March 2024
- Lesson with
20 slides
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2
Prefixes and Suffixes: Building Blocks of Words
March 2023
- Lesson with
13 slides
2V - Affixes
April 2024
- Lesson with
19 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Week 24 Grammar E
March 2024
- Lesson with
11 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 2