Grammatica H3

Welkom klas 2MH1!
Telefoon in de telefoontas
Jas uit, tas van tafel
Ga rustig zitten

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas 2MH1!
Telefoon in de telefoontas
Jas uit, tas van tafel
Ga rustig zitten

Slide 1 - Slide

Regels en verwachtingen
- Bij binnenkomst, telefoon in de telefoontas.
- Jas uit, tas van tafel en je gaat rustig zitten.
- Huiswerk niet gemaakt of je spullen niet bij je? Dan meld je dat bij mij              
   voordat de les begint.
- Je gedraagt je in de les, je hebt een actieve werkhouding en je verstoort de  
   les niet.
- Toiletbezoek is niet toegestaan tijdens de les.
- Na 1x waarschuwen volgt er strafwerk.
- Is strafwerk niet afdoende, dan ben je niet meer welkom in de les.

Slide 2 - Slide

Agenda van de les
Lezen
Woord van de dag
Leerdoelen bespreken
Uitleg theorie hoofdstuk 3 Grammatica
Maken opdracht 1 en 2

Slide 3 - Slide

Woord van de dag
opinie
o-pi-nie


Slide 4 - Slide

Woord van de dag
opinie
o-pi-nie

Mening of oordeel


Slide 5 - Slide

Leerdoelen
Je kan het lijdend voorwerp in een zin vinden;

en daarmee ook: de persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Hoe vind je de persoonsvorm (pv) in een zin?
En het onderwerp (ow)?
En wat is ook al weer het werkwoordelijk gezegde (wg)?

Slide 7 - Slide

Wat is het eerste wat je zoekt als je een zin gaat ontleden?

Slide 8 - Open question

En hoe vind je de persoonsvorm
in een zin?

Slide 9 - Open question

Uit welke werkwoorden bestaat het gezegde van de zin?
A
de persoonsvorm
B
infinitief en voltooid deelwoord
C
alle werkwoorden bij elkaar
D
werkwoorden? wat zijn dat?

Slide 10 - Quiz

Op welke manier vind je het onderwerp van de zin?

Slide 11 - Open question

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in

Slide 12 - Quiz

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het wwg?

Slide 13 - Mind map

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur

Slide 14 - Quiz

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het wwg?

Slide 15 - Mind map

Wat weet jij over een lijdend voorwerp?

Slide 16 - Mind map

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp/persoon wat het onderwerp nodig heeft om de handeling uit te voeren.

Slide 17 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
Wat/Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Deze maand heeft Daniël zakgeldverhoging gehad.

Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel

Slide 18 - Slide

Welke opgaven moeten we maken?​
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 19 - Quiz

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 20 - Quiz

De verliefde jongen kocht een roos.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 21 - Quiz

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
wwg
B
ond
C
lv
D
az

Slide 22 - Quiz

Wat snap je nog niet over het lijdend voorwerp?

Slide 23 - Mind map

En nu nog meer oefenen!

Het huiswerk voor de volgende les:

H4 Taalverzorging grammatica blz 108
Maken opdracht 1 t/m 5

Slide 24 - Slide

Welkom klas 2MH2!
Telefoon in de telefoontas
Jas uit, tas van tafel
Ga rustig zitten

Slide 25 - Slide

Agenda van de les
Lezen
Woord van de dag
Kort herhalen vorige les
Nakijken opdracht 1 en 2
Maken opdracht 3, 4 en 5

Slide 26 - Slide

Woord van de dag
differentiëren 
dif-fe-ren-tië-ren


Slide 27 - Slide

Woord van de dag
differentiëren
dif-fe-ren-tië-ren

bewust, doelgericht aanbrengen van verschillen


Slide 28 - Slide

Valentie


Dat elke zelfstandig werkwoord op grond van zijn betekenis een aantal rollen oproept die noodzakelijk zijn voor de handeling.

Slide 29 - Slide

Lezen
2 rollen, namelijk:
- wie er leest
- en wat er gelezen wordt 

Iemand leest iets
Je kunt de handeling lezen niet uitvoeren zonder beide rollen

Slide 30 - Slide

Lopen
1 rol, namelijk:
- de loper

Iemand loopt

Je hebt maar 1 rol nodig om de handeling uit te kunnen voeren

Slide 31 - Slide

Geven
3 rollen, namelijk:
- de gever
- de ontvanger
- het gegevene

Iemand geeft iets aan iemand

Slide 32 - Slide

Terug naar zinsontleden
Een werkwoord met 1 rol heeft altijd een onderwerp nodig

Een werkwoord met 2 rollen heeft altijd een onderwerp en een lijdend voorwerp nodig

Een werkwoord met 3 rollen heeft altijd een onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp nodig

Slide 33 - Slide

Zelfstandige werkwoord
Je zou vannacht op de bank geslapen kunnen hebben.

Wat is het zelfstandige werkwoord?
Welke handeling geeft het meest betekenis aan de zin?

Slide 34 - Slide

Afpelmethode
1. Haal steeds de persoonsvorm weg en kijk welk werkwoord op  
     de plek van de persoonsvorm komt te staan.
2. Uiteindelijk blijft dan het zelfstandig werkwoord over

Slide 35 - Slide

Afpelmethode
Jan zou vannacht op de bank hebben kunnen slapen

Jan kan vannacht op de bank hebben geslapen

Jan heeft vannacht op de bank geslapen

Jan sliep vannacht op de bank

Slide 36 - Slide

Tijd om te oefenen
Hoeveel rollen hebben de volgende woorden:
- overhandigen
- fietsen
- bellen
- zitten
- optillen
- uitdelen

Slide 37 - Slide