Kapitel 3 regelmatige werkwoorden

Regelmatige werkwoorden
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Slide

wohnen
ich wohn e
du wohn st
er/sie/es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en
reisen
ich reis e
du reis t
er/sie/es reis t
wir reis en
ihr reis t
sie reis en
Sie reis en

Slide 2 - Slide

LET OP
Als de stam van een werkwoord op een -s klank eindigt, krijg je bij de 
du-vorm geen -st, maar alleen een -t.
du heißt - du reist

Slide 3 - Slide

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 4 - Quiz

machen
Warum ... er das
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 5 - Quiz

lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst

Slide 6 - Quiz

reisen
Du ...... nach Italien.
A
reise
B
reisen
C
reisst
D
reist

Slide 7 - Quiz

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 8 - Quiz

fahren
Wir ..... oft mit dem Zug.
A
fahren
B
fahre
C
fahret
D
fahr

Slide 9 - Quiz

lieben
Warum ... er Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst

Slide 10 - Quiz

suchen
Ich ..... meine Freundin.
A
suchst
B
sucht
C
suche
D
suchen

Slide 11 - Quiz

wohnen
Am besten ... man in Australien.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 12 - Quiz

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 13 - Quiz

machen
Peter, ... du das Fenster zu?

Slide 14 - Open question

wohnen
... du nicht mehr bei deinen Eltern?

Slide 15 - Open question

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

Slide 16 - Open question

schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.

Slide 17 - Open question

heißen
Er ... doch Tim?

Slide 18 - Open question

het voltooid deelwoord
van regelmatige werkwoorden

Slide 19 - Slide





Slide 20 - Slide

Het voltooid deelwoord van het werkwoord kaufen is
A
gekauft
B
gekaufd
C
kauft
D
kaufen

Slide 21 - Quiz

reisen
Wis sind nach Kopenhagen .......
A
gereisen
B
gereist
C
gereisd
D
reist

Slide 22 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord wohnen is
A
wohnen
B
gewohnd
C
gewohnt
D
wohnt

Slide 23 - Quiz

leben
Hast du hier immer .......
A
gelebt
B
gelebd
C
geleben
D
geleebt

Slide 24 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord machen is
A
macht
B
gemacht
C
machen
D
gemachd

Slide 25 - Quiz

lernen
Wir haben gut ....
A
gelernd
B
gelernt
C
lernen
D
geleerd

Slide 26 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord spielen is
A
gespielt
B
spielt
C
gespield
D
spield

Slide 27 - Quiz

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 28 - Quiz