2H les 2 Regelmatige ww vervoegen

lich Willkommen!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

lich Willkommen!

Slide 1 - Slide

Programma
  • Start
  • Korte herhaling
  • Uitleg vervoegen regelmatige ww
  • Oefening LessonUp
  • Oefening boek 

Slide 2 - Slide

Am Ende der Stunde:
Weet je wat regelmatige werkwoorden zijn en kun je ze vervoegen. 
Ook weet je de twee uitzonderingen en hoe je een voltooid deelwoord maakt. 

Slide 3 - Slide

Weißt du noch?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord (in het Duits)?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 6 - Quiz

Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 7 - Slide

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 8 - Slide

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 9 - Slide

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 10 - Quiz

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 11 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 12 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 13 - Quiz

Uitzondering 1 

Slide 14 - Slide

Regelmatige werkwoorden: uitgangen met 
- d  of -t
werkwoord: antworten, stam:antwort-
ich antworte
du antwortest
er/sie es antwortet
wir antworten
ihr antwortet
sie antworten
Sie antworten


Slide 15 - Slide

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Er(retten) das Kind
A
rette
B
rettet
C
rette
D
retten

Slide 16 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Das Flugzeug(landen) zu spät
A
land
B
landt
C
landen
D
landet

Slide 17 - Quiz

Uitzondering 2

Slide 18 - Slide

 Uitgangen op een s-klank (s, ß, x, z) geen st bij du, maar t
werkwoord: heißen, stam:heiß
ich heiß e
du heiß t
er/sie es heiß t
wir heiß en
ihr heiß t
sie heiß en
Sie heiß en


Slide 19 - Slide

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
(reisen) ....... du allein?
A
reisen
B
reißt
C
reisst
D
reist

Slide 20 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 21 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (trinken) ein Wasser, das mir schmeckt
A
trinkst
B
trinkt
C
trinke
D
trinken

Slide 22 - Quiz

Regelmatige werkwoorden: voltooid deelwoord
ge + stam + t                                   wohnen 

                                                       stam = wohn

                                                   wohnen - gewohnt

Uitzondering: - ieren
trainiert

Slide 23 - Slide

Maak het voltooid deelwoord van spielen
A
spielte
B
gespielt
C
gespield
D
spielten

Slide 24 - Quiz

Hausaufgaben
Aufgaben 10, 11 & 12

Fertig? 2, 3, 4 & 5

Slide 25 - Slide