KL4P1 PERSONAGES: intenties en drijfveren

KL4P1 verhaalanalyse

Personages 

 intenties en drijfveren
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

KL4P1 verhaalanalyse

Personages 

 intenties en drijfveren

Slide 1 - Slide

uiterlijk
innerlijk
lichaamsbouw, kleding, haarkleur, leeftijd
relatie tot andere personages (broer/zus; vader/zoon; werkgever/werknemer)
gedachten
gevoelens
gedrag: betrouwbaar, chaotisch, introvert

Slide 2 - Drag question

innerlijk & uiterlijk
Onder uiterlijk verstaan we alles wat je aan de buitenkant 
kunt zien. Daar hoort ook gedrag bij!
Met innerlijk bedoelen we de gedachten en gevoelens van een personage: dingen die je niet aan de buitenkant kunt zien.

Slide 3 - Slide

Waarom doet iemand iets?
Als je een personage beschrijft, door het uiterlijk én innerlijk aan te geven, leer je zijn drijfveren en afwegingen kennen.  
Daardoor begrijp je het gedrag steeds beter. 

Slide 4 - Slide

Laten we dat eens nader bekijken!

Slide 5 - Slide

Situatie 1:

Je bent op vakantie en jullie zijn uiteten.
Het eten en de drankjes zijn besteld en je pakt je telefoon uit je broekzak. 
Je moeder vraagt: 
"Wat doe je?"

Slide 6 - Slide

Situatie 1:

Je bent op vakantie en jullie zijn uiteten.
Het eten en de drankjes zijn besteld en je pakt je telefoon uit je broekzak. 
Je moeder vraagt: 
"Wat doe je?"


Waarom vraagt je moeder dat?

Slide 7 - Slide

Waarom vraagt je moeder dat?

Slide 8 - Open question

Hoe weet jij wat
je moeder bedoelt?

Slide 9 - Mind map

Als je zeker wilt weten waarom je moeder iets zegt, dan:
A
kijk ik naar hoe ze het zegt
B
mijn moeder zit gewoon te zeuren
C
luister ik naar hoe ze het zegt
D
vraag ik wat ze bedoelt

Slide 10 - Quiz

Wat je moeder zegt 
heeft EFFECT heeft op jou. 


Het effect is afhankelijk 
van wat jij DENKT dat ze bedoelt. 

Slide 11 - Slide

Wat doe je als je moeder vraagt wat je aan het doen bent?
A
ik leg mijn telefoon weg
B
ik negeer wat ze zegt
C
ik vraagt wat ze bedoelt
D
ik laat haar zien wat ik aan het doen ben

Slide 12 - Quiz

We onderscheiden 
wat iemand doet en 
wat het effect daarvan is.

Slide 13 - Slide

kwadrant van intenties
ik weet
ik zie
wel 
wat ik bedoel, wat 
mijn intentie is
hoe de ander op mij overkomt (zijn gedrag en het effect ervan)
niet
wat de ander bedoelt, wat zijn intentie is
hoe ik overkom (mijn gedrag en het effect daarvan)

Slide 14 - Slide

We gaan een stapje verder...

Slide 15 - Slide

Situatie 2:
Je was gisteren jarig en hebt daarom je huiswerk niet gemaakt.
 Je komt de klas binnen en zegt dat tegen mevrouw Spaans. 
Ze zegt: "Het is ook altijd hetzelfde met jou!"

Slide 16 - Slide

Situatie 2:
Je was gisteren jarig en hebt daarom je huiswerk niet gemaakt. 
Je komt de klas binnen en zegt dat tegen mevrouw Spaans. 
Ze zegt: "Het is ook altijd hetzelfde met jou!"


Wat bedoelt ze daarmee? 

Slide 17 - Slide

Wie wil het met mij uitspelen? 

Slide 18 - Slide

We leren iemand kennen door: 
- te kijken naar het uiterlijk: leeftijd, kleding, enz., gedrag (wat hij zegt en doet), relatie 
- en het innerlijk: door te interpreteren wat dat gedrag betekent.

Om misverstanden te voorkomen is het dus belangrijk dat je navraagt of je de intentie goed begrepen hebt. En of jouw intentie goed is overgekomen.

Slide 19 - Slide

Voor personages in boeken geldt: 
Je wilt hun uiterlijk én hun innerlijk beschrijven, maar je kunt niet aan een personage vragen wat zijn intenties zijn. 
Daarom zul je aandachtig moeten lezen om te achterhalen of je 'bewijs' kunt vinden voor jouw interpretatie, zoals voorbeelden van gedrag en gedachten en gevoelens.
Dan leer je een personage goed kennen. 

Het leuke is: het is jouw interpratie, en dat is ook maar een mening ;-)

Slide 20 - Slide

Ik lees een fragment uit Confrontaties

Slide 21 - Slide

1. Spreekt dit fragment je aan? Waardoor komt dat?
2. Wat kom je te weten over de hoofdpersoon? Noteer alles, zowel innerlijke als uiterlijke kenmerken. Kijk ook naar hoe anderen naar het personage kijken en op haar reageren.
3. Leer je de personages vooral kennen door wat ze doen en denken of door hun verhouding tot andere personages? 
a. Wat valt je op aan het taalgebruik van Salomé.
b. Wat zegt dit taalgebruik over het personage?
4. Salomé zit klem in de situatie.
a. Hoe komt dat?
b. Je weet niet hoe Salomé aan het eind uit de lastige situatie gaat komen. Wat zou jij doen als jij Salomé was? 
5. De vorige lessen hebben we het over spanning, ruimte en tijd gehad. Zie je deze concepten ook terug in dit fragment? En op welke manier?

Slide 22 - Slide