Modals

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

Welcome 2A!

What we are going to do today:

Ex.57, 58, 59, 60 and 61 on 112 – 115 - Modals 

Ex. 54 on p. 110 - Vocabulary

Aan het eind van de les:

Weet je wat modal verbs zijn.

Weet je wanneer je deze moet gebruiken.

Kun je zinnen maken met modal verbs.

Dutch

Je moet naar de dokter gaan.

Ik moet de afwas doen.

English

You must go to the doctor.

I should do the dishes.

should-have to-must

Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.

1. should =advies.

2. have to = het moet, het is verplicht.

3. must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht.

Should

Should = advies

You should stop eating fast food if you want to stay healthy. 

Have to

Have to = verplicht.

All drivers have to stop in front of a red traffic light!

Must

must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht.

I must go to bed early tonight if I want to be ready for the test tomorrow. 

Can/could

Je gebruikt can of could vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?

Could you give me some money?

could is de beleefde versie van can!

Een modal verandert meestal niet van vorm

I	should	go	to school.
You	should	go	to school.
He/She/It	should	go	to school.
We	should	go	to school.
They	should	go	to school.

Have to

Dit is de enige modal die wel verandert:

I	have to	go	to school.
You	have to	go	to school.
He/she/it	has to	go	to school.
We	have to	go	to school
They	have to	go	to school

Na een modal komt het hele werkwoord (verb)!

You have to take your medication.

I should eat something.

We must go to bed early.

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?
...........you open the window?

Hoe vraag je aan je vader of moeder:
Kun je me helpen?
..........you help me?

Hoe vraag je aan je leraar:
Kun je me helpen?
...........you help me?

Vraag aan iemand die je niet kent:
Kan je vertellen hoe laat het is?
.......you tell me what time it is?

I ...... swim very well.

1. can
2. should
3. has to
4. must

My mother said I ..... eat my vegetables.

1. could
2. should
3. have to
4. must

You ..... tell him you can't make it.

1. can
2. should
3. have to
4. could

She ...... see the doctor about her leg.

1. can
2. should
3. has to
4. have to

I .... go home now.

1. can
2. should
3. have to
4. has to

Vertaal in het Engels:
Jij moet naar de dokter gaan. (Verplicht)

Maak een goede zin in het Engels:
Ik moet meer groenten eten.

Vertaal in het Engels:
Zij zouden meer moeten lezen.

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?

Hoe vraag je aan je leraar:
Kunt u mij helpen?

Samenvattend: 

• Can, could, should, have to and must zijn hulpwerkwoorden. 
• Deze werkwoorden veranderen niet van vorm, behalve have to. Bij he/she/it wordt het has to.
• Ze staan voor het echte werkwoord. 

Done!

What did we learn?

Ik weet nu wat modals zijn en hoe ik daar zinnen mee kan maken.

😒🙁😐🙂😃

In class work - modals

Complete ex. 57, 58, 59, 60 and 61 on 112 – 115 - Modals 

Ex. 54 on p. 110 - Vocabulary

Be prepared to share your work with the class!

If not finished, this is homework