Oefentoets H1 (4 hv) aardrijkskunde

Oefentoets H1 (4 hv) aardrijkskunde
1 / 31
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefentoets H1 (4 hv) aardrijkskunde

Slide 1 - Slide

Wat vormt samen het stroomstelsel van een rivier?
A
De rivier en de bergen eromheen
B
De hoofdrivier en de zijrivieren
C
De rivier en het klimaat
D
De rivier en het grondwater

Slide 2 - Quiz

Wat is het verschil tussen een gletsjerrivier en een regenrivier?
A
Een gletsjerrivier komt uit het smeltwater van gletsjers, terwijl een regenrivier uit regenwater bestaat.
B
Een gletsjerrivier heeft altijd een hoger debiet dan een regenrivier.
C
Een gletsjerrivier stroomt sneller dan een regenrivier.
D
Een regenrivier komt uit de bergen en een gletsjerrivier uit laaggelegen gebieden.

Slide 3 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het "regiem" van een rivier?
A
De mate van verval in de rivier
B
De verandering in de waterafvoer van een rivier gedurende het jaar
C
Het debiet van een rivier op een bepaald moment
D
De breedte van een rivier

Slide 4 - Quiz

Wat is een gevolg van de temperatuurstijging door klimaatverandering voor rivieren?
A
Rivieren krijgen minder water af te voeren
B
De waterafvoer wordt gelijkmatiger verdeeld over het jaar
C
Gletsjers smelten sneller, waardoor er meer water in de rivieren komt
D
Rivieren kunnen minder sediment afvoeren

Slide 5 - Quiz

Wat kan er gebeuren wanneer het neerslagregiem onregelmatiger wordt door klimaatverandering?
A
De rivierafvoer wordt altijd gelijkmatiger
B
Er kunnen plotselinge hoge pieken in de afvoer ontstaan, wat kan leiden tot wateroverlast
C
Rivieren zullen altijd minder water afvoeren
D
De rivier zal sneller de zee bereiken, zonder risico op overstromingen

Slide 6 - Quiz

Wat is het belangrijkste effect van het meanderen van rivieren in Nederland?
A
Het vermindert het overstromingsrisico.
B
Het versnelt de afvoer van water naar zee.
C
Het verhoogt het overstromingsrisico.
D
Het maakt de rivier gemakkelijker bevaarbaar.

Slide 7 - Quiz

Wat is het doel van de zomerdijken langs de rivier?
A
Ze beschermen het binnendijks gebied tegen overstromingen in de zomer.
B
Ze houden het water in het winterbed van de rivier.
C
Ze zorgen ervoor dat de rivier snel naar de zee stroomt.
D
Ze voorkomen het meanderen van de rivier.

Slide 8 - Quiz

Welke invloed heeft ontbossing op de vertragingstijd van regenwater in een rivier?
A
Het verkort de vertragingstijd doordat het water sneller in de rivier terechtkomt.
B
Het verlengt de vertragingstijd doordat het water langzaam in de grond wordt opgenomen.
C
Het heeft geen invloed op de vertragingstijd.
D
Het zorgt ervoor dat regenwater helemaal niet meer in de rivier komt.

Slide 9 - Quiz

Wat is het effect van kribben in een rivier?
A
Ze verhogen de stroomsnelheid in de buitenbocht.
B
Ze verminderen de stroomsnelheid in het midden van de rivier.
C
Ze zorgen ervoor dat de rivier minder snel meandert.
D
Ze zorgen ervoor dat de rivier diep genoeg blijft voor de scheepvaart.

Slide 10 - Quiz

Waarom is het moeilijk om dijken in Nederland onbeperkt te verhogen?
A
Omdat de rivier dan te snel zou stromen.
B
Omdat het land tussen de dijken te klein is.
C
Omdat de stijging van de zeespiegel de dijken onder druk zet.
D
Omdat de rivier zijn loop zou veranderen.

Slide 11 - Quiz

Wat was de belangrijkste oorzaak van de 'hoogwatervakantie' in 1995?
A
Hevige regenval en hoge piekafvoeren in de rivieren.
B
Dijkdoorbraken door extreme kou.
C
De overstroming van het IJsselmeer.
D
De aanleg van te veel rivierbedverruimingen.

Slide 12 - Quiz

Wat houdt rivierbedverruiming in?
A
Het aanleggen van nieuwe dijken langs de rivier.
B
Het vergroten van de rivier om meer water op te vangen.
C
Het verwijderen van bomen en stenen uit de rivier.
D
Het versterken van de oevers van de rivier.

Slide 13 - Quiz

Wat was een van de belangrijkste maatregelen in het programma 'Ruimte voor de rivier'?
A
Het verhogen van de dijken langs de rivieren.
B
Het aanleggen van nieuwe havens voor scheepvaart.
C
Het verlagen van kribben en verleggen van dijken om het winterbed te vergroten.
D
Het volledig afsluiten van de rivieren voor scheepvaartverkeer.

Slide 14 - Quiz

Waarom is het belangrijk om maatregelen over rivieren op het schaalniveau van het stroomgebied te nemen?
A
Omdat wat er in de bovenloop gebeurt invloed heeft op de benedenloop van de rivier.
B
Omdat de waterstanden alleen lokaal moeten worden geregeld.
C
Omdat het stroomgebied zich voornamelijk over één land verspreidt.
D
Omdat de rivieren in Nederland geen invloed hebben op andere landen.

Slide 15 - Quiz

Wat is het doel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma?
A
Het verhogen van de rivierbedden om de waterstand te verhogen.
B
Het verhogen en versterken van de waterkeringen om Nederland te beschermen tegen overstromingen.
C
Het verbeteren van de bevaarbaarheid van de rivieren.
D
Het creëren van meer ruimte voor stedelijke ontwikkeling langs de rivieren.

Slide 16 - Quiz

Wat is het belangrijkste doel van het Deltaprogramma?
A
Het beheren van de scheepvaartroutes in Nederland.
B
Het zorgen voor voldoende zoetwater en waterveiligheid in Nederland.
C
Het reguleren van de visserij in de rivieren.
D
Het verminderen van de luchtvervuiling in Nederland.

Slide 17 - Quiz

Wat houdt integraal waterbeheer in?
A
Het beheren van water alleen op nationaal niveau.
B
Het samenwerken tussen verschillende partijen om waterbeheer op lokaal, regionaal en nationaal niveau te verbeteren.
C
Het reguleren van waterverbruik in huishoudens.
D
Het verbeteren van de kwaliteit van drinkwater in Nederland.

Slide 18 - Quiz

Wat is het doel van de drietrapsstrategie in het waterbeheer?
A
Het voorkomen van wateroverlast en watertekorten door het beheersen van water.
B
Het verbeteren van de waterkwaliteit.
C
Het verhogen van het waterpeil in rivieren.
D
Het verlagen van de waterkosten voor huishoudens.

Slide 19 - Quiz

Welke maatregel valt onder de eerste stap van de drietrapsstrategie 'vasthouden'?
A
Het afvoeren van overtollig water naar zee.
B
Het verhogen van de dijken langs de rivieren.
C
Het opslaan van water in grote reservoirs.
D
Het aanleggen van infiltratiegebieden om water in de grond te laten zakken.

Slide 20 - Quiz

Waarom is de samenwerking tussen verschillende partijen belangrijk in het Deltaprogramma?
A
Omdat alleen de overheid verantwoordelijk is voor waterbeheer.
B
Omdat de bedrijven verantwoordelijk zijn voor het beheren van rivieren.
C
Omdat waterbeheer alleen effectief kan zijn als het door alle betrokken partijen gezamenlijk wordt aangepakt.
D
Omdat lokale overheden alleen niet genoeg middelen hebben om waterbeheer uit te voeren.

Slide 21 - Quiz

Wat is een dijkring?
A
Een cirkelvormige dam om een stad heen.
B
Een gebied beschermd door waterkeringen zoals dijken, dammen en duinen.
C
Een verzameling rivieren die samenvloeien in de zee.
D
Een ringvormig kanaal voor waterafvoer.

Slide 22 - Quiz

Waarom wordt spuien op zee bij het IJsselmeer moeilijker door klimaatverandering?
A
Door een toename van het zoutgehalte in het water.
B
Omdat het peil van de rivieren steeds verder daalt.
C
Omdat de zeespiegel stijgt en het verschil met het IJsselmeer kleiner wordt.
D
Door een afname van neerslag in de winter.

Slide 23 - Quiz

Wat is een van de functies van bergingsgebieden in de Zuidwestelijke Delta?
A
Het opslaan van drinkwater.
B
Het opvangen van water bij hoogwater om overstromingen te beperken.
C
Het verminderen van de stroming in rivieren.
D
Het verhogen van de waterstand in meren.

Slide 24 - Quiz

Welke factoren vergroten het overstromingsrisico in het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta?
A
Ontwatering van polders, springtij en noordwesterstorm.
B
Verkeerde bouwtechnieken, droogte en bergingsgebieden.
C
Verminderde afvoer van rivieren, springtij en neerslagtekort.
D
Ontwatering van polders, droogte en dalende zeespiegel.

Slide 25 - Quiz

Waarom is de Westerschelde niet afgesloten door de Deltawerken?
A
Omdat het een te groot watergebied is om af te sluiten.
B
Omdat het zoutgehalte daar belangrijk is voor de landbouw.
C
Omdat het belangrijk is voor het scheepvaartverkeer naar Antwerpen.
D
Omdat de kosten voor een afsluiting te hoog waren.

Slide 26 - Quiz

Waarom ontvangen sommige gebieden in Nederland geen zoetwater van rivieren?
A
Omdat ze dichter bij de zee liggen.
B
Omdat ze afhankelijk zijn van regenwater en grondwater.
C
Omdat het hoofdwatersysteem daar niet toereikend is.
D
Omdat ze niet worden beschermd door dijken en dammen.

Slide 27 - Quiz

Waarom wil men het peil van het IJsselmeer in de zomer verhogen?
A
Om meer recreatiemogelijkheden te creëren.
B
Om overstromingsrisico’s te verminderen.
C
Om een grotere strategische watervoorraad te hebben tijdens droge perioden.
D
Om meer visvangst mogelijk te maken.

Slide 28 - Quiz

Welke maatregel wordt genomen om verzilting in de Zuidwestelijke Delta tegen te gaan?
A
Het opvangen en injecteren van zoet water in de ondergrond.
B
Het permanent afsluiten van de rivieren van de zee.
C
Het verlagen van de grondwaterstand om zoute opwelling te voorkomen.
D
Het verhogen van de zeewaterstand om rivierwater weg te duwen.

Slide 29 - Quiz

Wat is een belangrijke reden dat de Zuidwestelijke Delta sneller verzilt?
A
Lage waterstanden in de rivieren in de zomer en zeespiegelstijging.
B
Onvoldoende toevoer van grondwater uit hoger gelegen gebieden.
C
De aanleg van dammen die de aanvoer van zoetwater blokkeren.
D
Het ontbreken van irrigatieprojecten in het gebied.

Slide 30 - Quiz

Hoe draagt het hoofdwatersysteem bij aan het verminderen van verzilting in de Zuidwestelijke Delta?
A
Door zoet water op te slaan in stuwmeren.
B
Door water uit het IJsselmeer naar verzilte gebieden te sturen.
C
Door het grondwaterpeil te verhogen met regenwater.
D
Door zout water volledig uit de rivieren te filteren.

Slide 31 - Quiz