2a feiten en meningen en argumenten

2a

FEITEN, MENINGEN EN ARGUMENTEN

1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2a

FEITEN, MENINGEN EN ARGUMENTEN

Slide 1 - Slide

Doelen
-Je onderscheidt feiten en meningen van elkaar.
-Je onderscheidt standpunt en argument van elkaar.
-Je onderscheidt argument en drogredenen van elkaar.
-Je onderscheidt subjectieve en objectieve argumenten.

Slide 2 - Slide

Feit/mening
-Een feit : iets wat bewezen is, iets wat je kunt controleren.
-Een mening: de manier waarop je over iets denkt (positief, negatief of twijfelachtig).

Slide 3 - Slide

Feit of mening?
Strandtenten draaiden een hoge omzet.
A
Feit
B
Mening

Slide 4 - Quiz

Feit of mening?
Het wat druk op het strand.
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quiz

Feit of mening?
Het kwik steeg regelmatig boven de 30 graden.
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quiz

Standpunten
Er zijn drie soorten standpunten:
-Positief: ik vind dat smartphones onmisbaar zijn in het onderwijs.
-Negatief: Ik vind dat smartphones niet op school gebruikt mogen worden.
-Twijfelachtig: Ik twijfel of smartphones wel of niet op school toegestaan mogen worden. 

Slide 7 - Slide

Standpunten
Je herkent standpunten aan de volgende signaalwoorden:
-Ik vind...
-Volgens mij...
-Ik denk dat...
- Naar mijn mening ...
enzovoort!

Slide 8 - Slide

Argumenteren
Je kunt je standpunt onderbouwen met argumenten. Met een argument zeg je waarom je iets vindt. Je geeft dus een reden. Een reeks van argumenten noemen we daarom ook wel een redenering of een argumentatie. 

Je herkent argumenten aan de volgende signaalwoorden:
-want             -daarom
-omdat         -namelijk
- immers

Slide 9 - Slide

WANT-DUS-PROEF
Soms is het lastig om te bepalen wat het standpuntis en wat het argument is. Je kunt dan de 'want-dus-proef' gebruiken.

Standpunt (want) argument
Argument (dus) standpunt





Slide 10 - Slide

Tegenargumenten
Een schrijver van een tekst onderbouwt  zijn standpunten met argumenten. Hij kan ook een tegenargument noemen. Hij gaat dan in op wat anderen tegen zijn argumenten zouden kunnen inbrengen. 

Standpunt schrijver: sporten is gezond.
Argument schrijver: want sporten is goed voor je lichaam.
Tegenargument: Er zijn jaarlijks zo'n 1,2 miljoen acute en 2000 chronische sportblessures. 

Slide 11 - Slide

Tegenargumenten
Een schrijver zal dit tegenargument altijd ontkrachten, dus tegenspreken. Als hij dat tegenargument ontkracht, maakt zijn standpunt weer sterker. 

Argument schrijver: Sporten is gezond, want sporten is goed voor je lichaam.
Tegenargument: Er zijn jaarlijks zo'n 1,2 miljoen acute en 2000 chronische sportblessures. 
Ontkrachting tegenargument: Maar mensen die sportblessures krijgen, sporten onvoorbereid en zonder goede begeleiding. 

Slide 12 - Slide

Dat solo-optreden van Jett Rebel in de Oude Kerk lijkt me echt iets voor jou.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 13 - Quiz

Ik kan nog niet zeggen wat ik van zijn opmerking vind.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 14 - Quiz

Ik vond aan dat optreden helemaal niets aan.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel

Slide 15 - Quiz

Ik ben bang voor meeuwen, daarom ga ik niet graag naar het strand.
Ik ben bang voor meeuwen is een:
A
Argument
B
Standpunt

Slide 16 - Quiz

Ik vond het optreden van de schoolband erg goed, want ze speelden heel goed samen.

Want ze speelden heel goed samen is een:
A
Argument
B
Standpunt

Slide 17 - Quiz

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn, mogen ze niet meer in het centrum komen.
mogen ze niet meer in het centrum komen is een:
A
Argument
B
Standpunt

Slide 18 - Quiz

Geldig argument en drogredenen
  • Een goed argument klopt: het is een objectief, feitelijk argument, of een subjectief argument (een mening) dat goed ingezet wordt.
  • Er zijn echter ook foute argumenten. Dit noemen we ook wel drogredenen (drog= bedrog + reden = argument). Drogredenen lijken geldige argumenten, maar zijn het niet. 



Slide 19 - Slide

Drogredenen
De onjuiste oorzaak – gevolgrelatie
Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is.

Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.

Slide 20 - Slide

De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar.

  • Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet.

Slide 21 - Slide

De overhaaste generalisatie
Op grond van een of een enkel voorval wordt er een conclusie
getrokken die voor alle gevallen geldt.

Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.

Slide 22 - Slide

De cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd.

God bestaat omdat het in de bijbel staat, en wat in de bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.

Slide 23 - Slide

De persoonlijke aanval
Je valt de persoon aan en niet zijn argument(en).

Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!

Slide 24 - Slide

Het ontduiken van de bewijslast
Je keert de bewijslast om en laat de tegenpartij het tegendeel bewijzen.

Dat hoef ik niet te bewijzen, dat ís gewoon zo!

Slide 25 - Slide

Het vertekenen van het standpunt

Je legt de tegenpartij woorden in de mond waarvan de onjuistheid moeilijk is te bewijzen.

Ga jij niet mee naar de wedstrijd? Dus jij gaat je lekker zitten vervelen in je eentje?

Slide 26 - Slide

Het bespelen van het publiek
Je beweert zaken waartegen iemand moeilijk kan ingaan.

Je bent toch niet goed bij je hoofd als je daar wil wonen.

Slide 27 - Slide

Ik heb dat niet gestolen, want ik ben geen dief.
A
Persoonlijke aanval
B
Overhaaste generalisatie
C
Cirkelredenering
D
Het ontduiken van de bewijslast

Slide 28 - Quiz

Wat weet jij nou van voetbal, je kan nog geen deuk in een pakje boter trappen.
A
Het ontduiken van bewijslast
B
Persoonlijke aanval
C
Cirkelredenering

Slide 29 - Quiz

Geschiedenisonderwijs kan maar beter afgeschaft worden. Je kan er niets meer aan veranderen en oude kleren gooi je toch ook weg.
A
Een verkeerde vergelijking
B
De persoonlijke aanval
C
Het ontduiken van bewijslast
D
Onjuiste oorzaak- gevolgrelatie

Slide 30 - Quiz

Begrippen:
- feit
- mening
- standpunt
- argument
- drogreden

Slide 31 - Slide

Heb je nog vragen of wil je iets bespreken? Blijf even hangen. Tot volgende week!

Slide 32 - Slide