H5 + H6 Formuleren - les 2

Welkom!

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Terugblik H5 Formuleren
Formuleren H6
Zelfstandig aan het werk met de weektaak

Slide 2 - Slide

Formuleren doelen
  • Ik kan een zin correct begrenzen door het zetten van een komma of punt. 
  • Ik kan een voegwoord correct gebruiken.
  • Ik kan 4 verbanden tussen zinnen en alinea’s noemen. 
  • Ik kan verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke of onzijdige zelfstandige naamwoorden.
  • Ik kan de trappen van vergelijking correct toepas-sen en weet de juiste ‘als-dan..’ constructies te maken.
  • Ik kan correct verwijzen met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie.



Slide 3 - Slide

H5 Formuleren - trappen van vergelijking


Er zijn drie trappen van vergelijking:
• de stellende trap: hard;
• de vergrotende trap, op -er: harder;
• de overtreffende trap, op -st(e): hardst(e).

Slide 4 - Slide

H5 Formuleren - trappen van vergelijking


Jochem is sterk (stellende trap), maar zijn broer Mart is sterker (vergrotende trap) en zijn vader is het sterkst (overtreffende trap).

Slide 5 - Slide

DAN of ALS
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 6 - Slide

verwijswoorden
       verwijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is

Slide 7 - Slide

veel voorkomende fouten
-> hen, hun
*De leraar geeft hen de cijfers voor hun betoog.  ->   geeft hun

HUN -> bezittelijk voornaamwoord (hun huis, hun boeken)
           -> meewerkend voorwerp ZONDER voorzetsel 
                 (geeft hun de cijfers)
HEN -> na een voorzetsel (geeft de cijfers aan hen)
           -> lijdend voorwerp (ik heb hen gezien)


Slide 8 - Slide

veel voorkomende fouten
->waarnaar, naar wie, waarover, over wie, etc.
* Bij Nederlands mag je zelf een leerling kiezen waarnaast je wil     zitten.    ->  naast wie

Bij mensen :  vz + WIE  (van wie, over wie, voor wie, ...)
Bij dieren/dingen:  WAAR + vz    (waarvan, waarover, waarvoor,...)


Slide 9 - Slide

veel voorkomende fouten
->dat, wat :
* Het leukste dat ik gedaan heb. ->  het leukste wat

WAT -> onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap, hele zin
DAT ->  zelfstandig naamwoord


Slide 10 - Slide

oefenen

Slide 11 - Slide

Het boek ... jaren geleden voor het eerste gedrukt werd, is nog steeds actueel.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 12 - Quiz

Mijn ouders hebben een nieuwe auto gekocht, ... ik erg leuk vind.
A
dat
B
wat

Slide 13 - Quiz

De schrijver ... ik je onlangs vertelde, heeft een prijs gewonnen.
A
waarover
B
over wie

Slide 14 - Quiz

Wat heb je ... eigenlijk verteld?
A
hen
B
hun

Slide 15 - Quiz

In de middeleeuwen liet men kinderen bier drinken, omdat water gevaarlijk voor ... kon zijn.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

agenda
dinsdag 30 november
maken H5 Formuleren
opdracht 1 t/m 4

maken H6 Formuleren
opdracht 1 t/m 4

Slide 18 - Slide