grammatica redekundig ontleden: zinsdelen

Opdracht
  • ga rustig zitten
  • pak je schrift, pen, chromebook
  • Zoek op:  wat is de zinsdeelproef?
  • schrijf je antwoord op in je schrift.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Opdracht
  • ga rustig zitten
  • pak je schrift, pen, chromebook
  • Zoek op:  wat is de zinsdeelproef?
  • schrijf je antwoord op in je schrift.

Slide 1 - Slide

Grammatica
Lesdoelen:
1. Ik weet de functie van de bwb.
2. Ik kan de bwb in de zin herkennen.
3. Ik kan in eigen woorden vertellen wat de zinsdeelproef is.
4. Ik kan een zin in zinsdelen verdelen. 

Slide 2 - Slide

Je vindt het onderwerp in de zin door deze vraag te stellen..
A
waar gebeurt het?
B
aan wie of wat?
C
wie of wat + ond+pers+ ww gezegde?
D
wie of wat +pers +ww gezegde?

Slide 3 - Quiz

Bij dit zinsdeel kun je 'aan' of 'voor' weglaten
A
bijwoordelijke bepaling
B
meewerkend voorwerp
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 4 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling geeft aan
A
wie of wat iets doet in de zin
B
wat er gebeurt in de zin
C
aan wie of wat iets gegeven wordt
D
de plaats, de tijd of de reden in de zin

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp:
Wie heeft de wekker nou weer verzet
A
wie
B
de wekker
C
heeft verzet
D
heeft

Slide 6 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
een medewerker van Artis heeft gisteren de slang laten ontsnappen.
A
heeft
B
heeft laten ontsnappen
C
laten ontsnappen
D
ontsnappen

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp:
Yannick gaf zijn liefje met kerst een mooi cadeau.
A
een mooi cadeau
B
Yannick
C
zijn liefje
D
met kerst

Slide 8 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp:
De juf heeft vorige week veel strafwerk gegeven aan die vervelende leerling.
A
de juf
B
veel strafwerk
C
aan die vervelende leerling
D
vorige week

Slide 9 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Duncan had vorige week helaas een lekke band
A
een lekke band
B
vorige week
C
Duncan
D
vorige week en helaas

Slide 10 - Quiz

Deze zinsdelen beginnen nooit met een voorzetsel
A
bijwoordelijke bepaling en gezegde
B
meewerkend voorwerp en persoonsvorm
C
onderwerp en lijdend voorwerp
D
onderwerp en meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Samenvatting bijwoordelijke bepaling
1:
2:
3:
4:
5:

Slide 12 - Slide

Zinsdeelproef
Wat heb je opgeschreven?

Slide 13 - Slide

Zinsdeelproef
  1. Bepaal de persoonsvorm.
  2. Zet een streep onder de persoonsvorm.
  3. Kijk welke zinsdelen voor de persoonsvorm kunnen staan.
  4. Zet zinsdeelstrepen.
  5. Bepaal hoeveel zinsdelen in de zin staan. 

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
Die leraar stelt altijd moeilijke vragen op het proefwerk. 

Slide 15 - Slide

opdracht: verdeel de zin in zinsdelen en zet zinsdeelstrepen. 
  1. Zij heeft lang met haar vriendinnen gesproken. ​
  2. Mijn nieuwe,dure mobiel is op de grond gevallen. ​ 
  3. We hebben dat cadeau aan Maartje gegeven. 
  4.  Maak een zin met een pv, wwg, o, lv, mw, bwb en zet zinsdeelstrepen. Hoeveel zinsdelen heeft jouw zin?
  5. Bespreek je zin fluisterend met je buurman/buurvrouw.

Opdracht: zoek de pv, zet een streep onder de pv, verdeel de zin in zinsdelen en zet zinsdeelstrepen. 

1. Mijn nieuwe, dure mobiel is op de grond gevallen.
2. We hebben dat cadeau aan Maartje gegeven. 
3. Ik ga met mijn oma naar de dierentuin.
4. Aan de bewoners heeft de wijkagent een brief gestuurd.
5. Maak zelf een zin met een pv wwg o lv mw en verdeel de zin in zinsdelen en zet zinsdeelstrepen. 

Slide 16 - Slide