Thema 1 les 3: IK MOET! Of mag ik?

Thema 1: moeten of mogen
Van T.T naar V.T en omgekeerd. 
1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Thema 1: moeten of mogen
Van T.T naar V.T en omgekeerd. 

Slide 1 - Slide

Welk woord verandert er als we van T.T naar V.T gaan?
A
het onderwerp
B
de persoonsvorm

Slide 2 - Quiz

Zet de volgende zin in de V.T.:
Het is maandag.

Slide 3 - Open question

Zet de volgende zin in de V.T.:
De jongens spelen voetbal.

Slide 4 - Open question

Zet de volgende zin in de V.T.:
De meisjes komen naar het feest.

Slide 5 - Open question

Zet de volgende zin in de T.T.:
De boom brak af.

Slide 6 - Open question

Zet de volgende zin in de T.T.:
De kinderen luisterden naar een lied.

Slide 7 - Open question

Zet de volgende zin in de T.T.:
We sliepen extra lang.

Slide 8 - Open question

Welke persoon vind je in deze zin?
Wij dansen in de regen.
A
1ste persoon mv
B
2de persoon mv
C
3de persoon mv

Slide 9 - Quiz

Welke persoon vind je in deze zin?
De honden lopen in de wei.
A
1ste persoon enk
B
1ste persoon mv
C
3de persoon enk
D
3de persoon mv

Slide 10 - Quiz

Welke persoon vind je in deze zin?
Ben jij slim?
A
1ste persoon enk
B
2de persoon enk
C
3de persoon enk

Slide 11 - Quiz

Welke persoon vind je in deze zin?
Salmane is super tof?
A
1ste persoon enk
B
2de persoon enk
C
3de persoon enk

Slide 12 - Quiz

Welke persoon vind je in deze zin?
Ik ga naar de zee?
A
1ste persoon enk
B
2de persoon enk
C
3de persoon enk

Slide 13 - Quiz

Welke persoon vind je in deze zin?
Jullie komen toch ook?
A
1ste persoon mv
B
2de persoon mv
C
3de persoon mv

Slide 14 - Quiz

Welke persoon vind je in deze zin?
De jongens en meisjes van 6A zijn super tof!
A
1ste persoon mv
B
2de persoon mv
C
3de persoon mv

Slide 15 - Quiz

Welke persoon vind je in deze zin?
Mijn ouders zijn lief.
A
1ste persoon mv
B
2de persoon mv
C
3de persoon mv

Slide 16 - Quiz

werkwoordschema
welke vorm vul je in bij de
1ste persoon enk

Slide 17 - Mind map

Wat moet je doen met de persoonsvorm bij de 2de persoon enk?

Slide 18 - Open question

Welke vorm van het werkwoord schrijf je op als jij of je ACHTER het werkwoord staat?

Slide 19 - Open question

Welke vorm van het werkwoord schrijf je op als de persoon 3de persoon enk is?

Slide 20 - Open question

Ik (eten)
A
stam
B
stam +t

Slide 21 - Quiz

hij (slapen)
A
stam
B
stam +t

Slide 22 - Quiz

jij (worden)
A
stam
B
stam +t

Slide 23 - Quiz

(genezen) je
A
stam
B
stam +t

Slide 24 - Quiz

Wat is de stam van oefenen?

Slide 25 - Open question

Wat is de stam van slapen?

Slide 26 - Open question

Wat is de stam van tekenen?

Slide 27 - Open question

Wat is de uitgang van
hij slaapt?

Slide 28 - Open question

Wat is de uitgang van
wij tekenen?

Slide 29 - Open question

Wat is de uitgang van
jullie worden?

Slide 30 - Open question

Begrijp je alles van deze les?

Slide 31 - Open question