Spelling - blok 6 - les 6.7

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Spelling 

     

6.7

Doelen van vandaag

• herhalen persoonsvorm t.t.
• herhalen persoonsvorm v.t.
• herhalen voltooid deelwoord

Het werkstuk ...... (worden t.t.) te laat ingeleverd.

Het werkstuk ...... (worden t.t.) te laat ingeleverd.

1. het werkstuk = het  

2. ik-vorm +t

3. ik word +t     

4. wordt             

De conciërge .......... (houden t.t.) de leerlingen goed in de gaten.

De conciërge ....... (houden t.t.) de leerlingen goed in de gaten.

1. de conciërge = hij  

2. ik-vorm + t

3. ik houd + t   

4. houdt           

Het schoolfeest ........... (luiden t.t.) het begin van het schooljaar in.

Het schoolfeest ........... (luiden t.t.) het begin van het schooljaar in.

1. het schoolfeest = het 

2. ik-vorm +t

3. ik luid +t     

4. luidt           

Het schoolfeest ........... (luiden v.t.) het begin van het schooljaar in.

Het schoolfeest ........... (luiden v.t.) het begin van het schooljaar in.

1. het schoolfeest = het 

2. ik-vorm +de/te

3. stam = luid   

4. in 't ex-kofschip?

5. nee - dus +de

6. luid +de

7. luidde          

Het grote huis .................... (branden v.t.) tot de grond toe af.

Het grote huis .................... (branden v.t.) tot de grond toe af.

1. het grote huis = het 

2. ik-vorm +de/te

3. stam = brand   

4. in 't ex-kofschip?

5. nee - dus +de

6. brand +de

7. brandde          

Het grote huis is tot de grond toe ...............
(afbranden vdw).

Het grote huis is tot de grond toe  .......(afbranden vdw).

1. afgebrand / afgebrant

2. stam = afbrand

3. d in 't ex=kofschip?

4. nee - dus d

5. afgebrand   

Het schoolfeest heeft het begin van het schooljaar
...................... (inluiden vdw).

Het schoolfeest heeft het begin van het schooljaar

...................... (inluiden vdw).

1. ingeluid / ingeluit

2. stam = inluid

3. d in 't ex=kofschip?

4. nee - dus d

5. ingeluid   

De wedstrijd is te laat _____. (starten)

In de tent naast ons werd de hele nacht _____. (snurken)

We hebben gisteren worstjes _____. (braden)

Björn heeft geld _____ van zijn vriend. (lenen)

Voltooid deelwoord

• heeft een hulpww: zijn / hebben /worden
• Begint meestal met ge- / be- / ver- / her-
• Eindigt op - en of 
• d/t - gebruik het 't ex-kofschip

Maken Spelling - les 6.7

Klaar?

• lezen leesboek en beantwoorden leesvraag

Afsluiting

• Doelen herhalen
• Huiswerk: les 6.8 afmaken
• Volgende les: bijspijkeren spelling - les 5.7 herhalen pv t.t. / v.t. en voltooid deelwoord