Gegevens uit verschillende jaren worden met het basisjaar vergeleken. Dit gaat om ....
A
CPI
B
100
C
Inflatie
D
Indexcijfers
1 / 21
next
Slide 1: Quiz
ecoMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Gegevens uit verschillende jaren worden met het basisjaar vergeleken. Dit gaat om ....
A
CPI
B
100
C
Inflatie
D
Indexcijfers
Slide 1 - Quiz
Wanneer je een product koopt met contant geld.
A
Indirecte ruil met chartaal geld
B
Indirecte ruil met giraal geld
C
Directe ruil met chartaal geld
D
Directe ruil met chartaal geld
Slide 2 - Quiz
56,50 kleedgeld per maand is per week ...
A
14,13
B
13,55
C
13,04
D
12,95
Slide 3 - Quiz
Met het CBU bereken je de inflatie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Aandelen
Obligaties
Stukje van een bedrijf
Veel risico
Stukje lening
Geld pas aan het eind terug
Weinig risico
Slide 5 - Drag question
Je beginsaldo is 85,-. Je krijgt deze maand 125,- loon en je hebt een trui van 65,- gekocht en 12,50 uitgegeven bij de Mac. Wat is het nieuwe saldo? Het snelste goede antwoord wint.
Slide 6 - Open question
Voeg een plaatje toe van een doel waarvoor je kunt sparen. Het eerste goede antwoord wint.
Slide 7 - Open question
Samengestelde interest is na een paar jaar meer dan de enkelvoudige rente
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quiz
Je hebt 4000,-. Je krijgt 3 jaar 2,5% samengestelde rente. Wat is het eindbedrag?
Slide 9 - Open question
De winst die je over je aandelen uitgekeerd krijgt noem je ....
A
Interest
B
Aandelenwinst
C
Obligator
D
Dividend
Slide 10 - Quiz
Iedere maand vaste aflossing en rente. Meerdere antwoorden zijn goed.
A
Persoonlijke lening
B
Lease
C
Huurkoop
D
Koop op afbetaling
Slide 11 - Quiz
Je bent gelijk eigenaar.
A
Huurkoop
B
Lease
C
Persoonlijke lening
D
Hypothecaire lening
Slide 12 - Quiz
Bij een wisselende aflossing en rente heb je een doorlopend krediet.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quiz
Je leent 3 jaar lang 8000,-. De maandtermijn is 255,-. Bereken de kredietkosten.
Slide 14 - Open question
Onroerend goed kun je niet verplaatsen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Benzine is een voorbeeld van ..... (soort huishouduitgave)
Slide 17 - Open question
Rick heeft 835,- op zijn rekening. Hij moet 465,- betalen voor zijn auto en 375,- aan huur. Hij heeft een ....
A
Liquiditeitsoverschot
B
Liquiditeitstekort
Slide 18 - Quiz
Een nieuwe laptop kopen is een voorbeeld van een ....
A
Vaste last
B
Incidentele uitgave
C
Jaarlijkse uitgave
D
Spaaruitgave
Slide 19 - Quiz
Laatste vraag! Het afstemmen van je uitgaven op je inkomsten noem je ....