5.4 Energie omzetten

5.4 
Energie omzetten
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

5.4 
Energie omzetten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Led of lamp?
Bekijk hiernaast het verbruik van een ledlamp tegenover de spaarlamp, gloeilamp en halogeenlamp. 

Wat valt je op aan de hoeveelheid licht die ze geven? (lm)

Slide 3 - Slide

Welke lamp geeft het meeste licht op 900 lm tegenover het minste stroomverbruik?
A
LED
B
Halogeen
C
Gloeilamp
D
Spaarlamp

Slide 4 - Quiz

Energiecentrale
De energiecentrale zet chemische energie uit fossiele brandstoffen (vooral steenkool) om in warmte energie. 

Dit wordt gebruikt om water te verwarmen tot stoom, dit stoom wordt gebruikt om een schoepenrad in beweging te brengen (bewegingsenergie) zodat een generator gaat draaien en zo elektrische energie wordt gemaakt. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Welke energieomzettingen vinden er in een energiecentrale plaats?
A
Chemische energie -> bewegingsenergie -> warmte energie -> elektrische energie
B
Chemische energie -> warmte energie -> bewegingsenerige-> elektrische energie

Slide 7 - Quiz

Energie berekenen
Energie = vermogen x tijd 
E = P x t
kWh = kW x h

Voorbeeld: Een radio heeft een vermogen van 3000W. De radio staat 5 uur aan. Hoeveel energie verbruikt de radio in die tijd?

  1.  G: P = 3000W, t= 5h, E=?
  2.  G: P = 3000:1000 = 3kW
  3. F: E = P x t
  4.  O: E = 3 x 5 = 15
  5. Eenheden: De verbruikte energie is dus 15 kWh


Slide 8 - Slide

Elektrische energie berekenen
Een gloeilamp met een vermogen van 40 W staat 30 min aan.

Bereken de hoeveelheid elektrische energie in kWh.


Slide 9 - Slide

Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Vermogen

Slide 10 - Quiz

Wat betekent de letter P?
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 11 - Quiz

De eenheid van vermogen is ......
A
V
B
A
C
W
D
h

Slide 12 - Quiz

Hoe berekenen we het vermogen
A
spanning x stroomsterkte
B
stroomsterkte : spanning
C
spanning : stroomsterkte
D
spanning x weerstand

Slide 13 - Quiz

Wat is de eenheid van vermogen in de formule E=P*t
A
W
B
kW
C
P
D
E

Slide 14 - Quiz

Op een lampje staat: 6V;100 mA, P = U x I
Hoe groot is het vermogen van het lampje?
A
P = 600 W
B
P = 0,6 W
C
P = 6 W
D
P = 60 W

Slide 15 - Quiz

Bereken het vermogen van 2 lampen van 0.1 A die aangesloten zijn op het lichtnet. Vermogen = spanning x stroomsterkte
A
Verm = 12 V x 2A = 24W
B
Verm = 230 V x 1A = 230W
C
Verm = 12 V x 0.2A = 2.4W
D
Verm = 230 V x 0.2A = 46W

Slide 16 - Quiz

Energiegebruik
Grootheid:      E    (Energiegebruik)
Eenheid:      kWh       (kilo Watt hour (uur))



Slide 17 - Slide

Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 18 - Quiz

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 19 - Quiz

E berekenen
E = P x t 

E = Energiegebruik in kWh

P = Energie (power) in Watt

t = tijd in uren

Slide 20 - Slide

Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 21 - Quiz

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Energie omzetten
Je kunt elektrisch energie gebruiken om:
- te verwarmen
- te verlichten
- bewegen
- magnetisme
- opslaan

Slide 24 - Slide

Verlichten
Elektrische energie kun je gebruiken om te verlichten. 
Verwarmen
Elektrisch energie kan gebruikt worden om te verwarmen. 
Bewegen
Elektrische energie kan gebruikt worden om iets te laten bewegen. 
Magnetisme
Elektrisch energie kan gebruikt worden om elektromagneten aan te drijven. 
Opslaan
Elektriciteit kun je ook opslaan in batterijen en accu's. 

Slide 25 - Slide

Rendement
Niet alle energie wordt nuttig gebruikt. Door het percentage nuttige energie te berekenen, kun je het rendement vinden. 

Slide 26 - Slide

Rendement





Wanneer je moet rekenen met rendement, maak dan altijd een schetsje.

Slide 27 - Slide

Bij de verbranding van een bepaalde hoeveelheid benzine, komt in een automotor 500 kJ aan warmte vrij. Hiermee kan 200 kJ bewegingsenergie worden gemaakt. Wat is rendement van deze auto?
A
500 / 200 -> 2,5 %
B
200 / 500 -> 0,40 %
C
500 / 200 -> 25%
D
200 / 500 -> 40%

Slide 28 - Quiz

Een gloeilamp levert 20J aan warmte. Het rendement is 30%. Hoeveel energie wordt verbruikt?
A
20 x 0,30 --> 6,0 J
B
20 / 0,30 --> 67 J
C
20 x 0,70 --> 14 J
D
20 / 0,70 --> 29 J

Slide 29 - Quiz

Wet van behoud van energie
Alle energie blijft ergens. Het verdwijnt niet. Het wordt alleen omgezet in een andere energievorm. Meestal is deze "afval" energie een vorm van warmte. 
Het rendement is nooit 100%

Slide 30 - Slide

Aan de slag
Maak nu de opdrachten van par 5.4
1, 3, 5, 7, 9 t/m 11, 13, 15, 17, 19, 22 t/m 27, 29, 31 en 32, 
Kijk na. Snap je een opgave niet? Vraag dit via TEAMS .


Slide 31 - Slide

lesdoelen
je leert het verschil in energieverbruik kennen tussen verscillende lampsoorten
je leert welke energieomzettingen en kunnen zijn om elektriche energie te krijgen
je leert wat vermogen inhoudt en hoe je er mee kunt rekenen

Slide 32 - Slide