5.4 Energie omzetten

5.4 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

5.4 

Slide 1 - Slide

5.4 Energie omzetten
Planning:

- Vandaag: LU en maken opdracht  1 tm 21
- Dinsdag: Uitleg Rendement en maken opdr 22 tm eind (aftekenen!)
- Donderdag: REP H5

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Led of lamp?
Bekijk hiernaast het verbruik van een ledlamp tegenover de spaarlamp, gloeilamp en halogeenlamp. 

Wat valt je op aan de hoeveelheid licht die ze geven? (lm)

Slide 4 - Slide

Welke lamp geeft het meeste licht op 900 lm tegenover het minste stroomverbruik?
A
LED
B
Halogeen
C
Gloeilamp
D
Spaarlamp

Slide 5 - Quiz

Energiecentrale
De energiecentrale zet chemische energie uit fossiele brandstoffen (vooral steenkool) om in warmte energie. 

Dit wordt gebruikt om water te verwarmen tot stoom, dit stoom wordt gebruikt om een schoepenrad in beweging te brengen (bewegischenergie) zodat een generator gaat draaien en zo elektrische energie wordt gemaakt. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Welke energieomzettingen vinden er in een energiecentrale plaats?
A
Chemische energie -> bewegingsenergie -> warmte energie -> elektrische energie
B
Chemische energie -> warmte energie -> bewegingsenerige-> elektrische energie

Slide 8 - Quiz

Energie berekenen
Energie = vermogen x tijd 
E = P x t
kWh = kW x h

Voorbeeld: Een radio heeft een vermogen van 3000W. De radio staat 5 uur aan. Hoeveel energie verbruikt de radio in die tijd?

  1.  G: P = 3000W, t= 5h, E=?
  2.  G: P = 3000:1000 = 3kW
  3. F: E = P x t
  4.  O: E = 3 x 5 = 15
  5. Eenheden: De verbruikte energie is dus 15 kWh


Slide 9 - Slide

Elektrische energie berekenen
Een gloeilamp met een vermogen van 40 W staat 30 min aan.

Bereken de hoeveelheid elektrische energie in kWh.


Slide 10 - Slide

Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Vermogen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent de letter P?
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 12 - Quiz

De eenheid van vermogen is ......
A
V
B
A
C
W
D
h

Slide 13 - Quiz

Hoe berekenen we het vermogen
A
spanning x stroomsterkte
B
stroomsterkte : spanning
C
spanning : stroomsterkte
D
spanning x weerstand

Slide 14 - Quiz

Wat is de eenheid van vermogen in de formule E=P*t
A
W
B
kW
C
P
D
E

Slide 15 - Quiz

Op een lampje staat: 6V;100 mA, P = U x I
Hoe groot is het vermogen van het lampje?
A
P = 600 W
B
P = 0,6 W
C
P = 6 W
D
P = 60 W

Slide 16 - Quiz

Bereken het vermogen van 2 lampen van 0.1 A die aangesloten zijn op het lichtnet. Vermogen = spanning x stroomsterkte
A
Verm = 12 V x 2A = 24W
B
Verm = 230 V x 1A = 230W
C
Verm = 12 V x 0.2A = 2.4W
D
Verm = 230 V x 0.2A = 46W

Slide 17 - Quiz

Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh

kilo Watt hour (uur)


Slide 18 - Slide

Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 19 - Quiz

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 20 - Quiz

E berekenen
E = P x t 

E = Energiegebruik in kWh

P = Energie (power) in Watt

t = tijd in uren

Slide 21 - Slide

Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 22 - Quiz

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 23 - Quiz

Maak nu opdracht 1 tm 21

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Energie omzetten
Je kunt elektrisch energie gebruiken om:
- te verwarmen
- te verlichten
- bewegen
- magnetisme
- opslaan

Slide 26 - Slide

Verlichten
Elektrische energie kun je gebruiken om te verlichten. 
Verwarmen
Elektrisch energie kan gebruikt worden om te verwarmen. 
Bewegen
Elektrische energie kan gebruikt worden om iets te laten bewegen. 
Magnetisme
Elektrisch energie kan gebruikt worden om elektromagneten aan te drijven. 
Opslaan
Elektriciteit kun je ook opslaan in batterijen en accu's. 

Slide 27 - Slide

Rendement
Niet alle energie wordt nuttig gebruikt. Door het percentage nuttige energie te berekenen, kun je het rendement vinden. 

Slide 28 - Slide

Rendement





Wanneer je moet rekenen met rendement, maak dan altijd een schetsje.

Slide 29 - Slide

Bij de verbranding van een bepaalde hoeveelheid benzine, komt in een automotor 500 kJ aan warmte vrij. Hiermee kan 200 kJ bewegingsenergie worden gemaakt. Wat is rendement van deze auto?
A
500 / 200 -> 2,5 %
B
200 / 500 -> 0,40 %
C
500 / 200 -> 25%
D
200 / 500 -> 40%

Slide 30 - Quiz

Een gloeilamp levert 20J aan warmte. Het rendement is 30%. Hoeveel energie wordt verbruikt?
A
20 x 0,30 --> 6,0 J
B
20 / 0,30 --> 67 J
C
20 x 0,70 --> 14 J
D
20 / 0,70 --> 29 J

Slide 31 - Quiz

Wet van behoud van energie
Alle energie blijft ergens. Het verdwijnt niet. Het wordt alleen omgezet in een andere energievorm. Meestal is deze "afval" energie een vorm van warmte. 
Het rendement is nooit 100%

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Aan de slag
Maak nu de rest van de opdrachten, kijk na en laat aftekenen. 

Ben je klaar? Kijk de LU's van dit hoofdstuk nog even door. En ga leren voor je toets. 

Slide 35 - Slide