27/1 HV1 h4, werkwoordspelling: Voltooid deelwoord, onvoltooid deelwoord

Werkwoordspelling

onvoltooid en voltooid deelwoord
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

onvoltooid en voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Lesplanning
  • Korte activiteit
  • Wat weet je nog?
  • Wat weet je al?
  • Instructie/quiz
  • Werken
  • Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Spelen met woorden: raadsels
Geef iedereen de kans om de raadsels op te lossen: 
roep geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.


Slide 3 - Slide

Ik heb een hals, maar geen hoofd.
Wat ben ik? (zonder lidwoord)

Slide 4 - Open question

Hoe meer je uit mij haalt, hoe groter ik word.
Wat ben ik? (zonder lidwoord)

Slide 5 - Open question

Ik ben blauw en ruik naar rode verf
Wat ben ik? (zonder lidwoord)

Slide 6 - Open question

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je het voltooid deelwoord juist spellen
  • kan je het onvoltooid deelwoord juist spellen
  • heb je geoefend met werkwoordspeling

Slide 7 - Slide

Schrijf drie dingen op
die je van de vorige les onthouden hebt.

Slide 8 - Mind map

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kan je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Welke drie spellingskeuzes heb je in de tegenwoordige tijd?


Slide 12 - Mind map

Is het tegenwoordige tijd (tt)?
1. Is het meervoud  (wij, jullie, zij)?   Ja -->  Infinitief = hele werkwoord  Wij lopen naar huis. - Lopen zij naar huis?

Nee, dan is het enkelvoud --> keuzes:  ik-vorm of ik-vorm+t

2. Staat  er ik? Ja --> ik-vorm  Ik loop naar huis
  Of  staat er Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm en JE KAN JE/JIJ NIET VERVANGEN VOOR JOU
Ja --> ik-vorm  Loop je naar huis. - Loop jij naar huis?

Nee, dan blijft ik-vorm+t over:
3. Jij/hij/zij/je/het/u VOOR het werkwoord staat  OFJE KAN JE/JIJ achter de pv VERVANGEN VOOR JOUik-vorm+t: Jij loopt naar huis.


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Wanneer is een werkwoord een zwak werkwoord?

Slide 15 - Mind map

Verleden tijd: zwak of sterk?
Zwak/regelmatig:
klank blijft gelijk
Sterk/onregelmatig:
 klank verandert

Slide 16 - Slide

Welke drie denkvragen stel je jezelf
bij het spellen van een zwak werkwoord
in de verleden tijd?

Slide 17 - Mind map

Is het verleden tijd?
Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
Regel: Ik vorm + de(n) of te(n) --> de n is voor meervoud
Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel t of dubbel d.

Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T KoFSCHiP?
(infinitief = wachten - stam = wacht) 
Ja -->  ik-vorm +te     De hond blaft - De hond blafte     Zij wacht --> Zij wachtte
Nee:
Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip?
(infinitief = blozen -stam = bloz) 
Ja --> ik-vorm +de       U bloost --> u bloosde         Hij brandt de kaars - Hij brandde de kaars

Is het meervoud?
Ja --> +n
 Blaffen - blaften     Wachten - wachtten      Blozen - bloosden      Branden  -  brandden

Slide 18 - Slide

Is het verleden tijd?
Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
Bij sterke (onregelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 

  • De verleden tijd van een sterk werkwoord moet je weten. Daar komt een stukje taalgevoel bij kijken.
  • Je schrijft de persoonsvorm van een sterk werkwoord in de verleden tijd zo kort mogelijk.

Eindigt het op een d of een t?
Je kunt erachter komen of de persoonsvorm op een d of een t eindigt door de verlengproef te doen. 
Pv tt  MV omzetten naar pv vt -MV -> 'en' eraf: staat er een t of een d?
Bijten = beten -->  dus: beet
Vinden = vonden --> dus: vond

De verleden tijd enkelvoud (jij/je/hij/zij/het) kan NOOIT op DT eindigen!!!

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Lachend hebben de leerlingen de les verlaten.
A
Lachend = vd verlaten = pvvt
B
Lachend = od verlaten = pvvt
C
Lanchend = vd verlaten = od
D
Lachend = od verlaten = vd

Slide 21 - Quiz

Welke is fout?

A
Het vd kan je vinden door het woord langer te maken.
B
Het vd kan op een d of een t eindigen.
C
Een onvoltooid deelwoord eindigt op een d of de.
D
Je kan 't X Kofschip gebruiken om te bepalen of een od op een d of t eindigt.

Slide 22 - Quiz

De 6 werkwoordsvormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

 


PVTT

PVVT

VD

OD

INF


Slide 23 - Slide

De infinitief (inf)

Is het hele werkwoord; lopen, maken, eten, bewegen etc.


  • Verandert niet bij veranderen van tijd.
  • Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.
  • Komt na het woord 'te'.


Ik heb zin om een Big Mac te eten. --> IK KAN eten.

Slide 24 - Slide

Voltooid deelwoord (VD)

  • Heeft een hulpwerkwoord nodig.
  • Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.
  • Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Stam (infinitief -en) --> eindigt het op een letter uit 't Xkofschip?

Ja --> t        Nee --> d OF maak het woord langer om te horen wat je schrijft!


Voorbeelden:

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.     

Afprijzen --> afprijz --> z zit niet in 't Xkofschip = d OF Afgeprijsde --> de = d      

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Koken --> Kok --> k zit in 't Xkofschip = t OF gekookte --> te = t    

Slide 25 - Slide

  • Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
  • Het is dan nog onvoltooid.
  • Onvoltooide deelwoorden eindigen op d(e).

Voorbeelden:
Lopend moet ik naar huis, fluitend kom ik binnen
Zwaaiend(e), lachend(e), fietsend(e), etc.

Onvoltooide deelwoorden kunnen bijvoeglijk gebruikt worden.
Het onvoltooid deelwoord (OD)

Slide 26 - Slide

Kermen van de pijn.
Kermen is het hele werkwoord (infinitief). 
Onvoltooid: -d erbij:
KERMEND van de pijn.

Slide 27 - Slide

Werk voor de deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Blz. 261/262, opdracht 4 en 6
Blz. 127, opdracht 3, 4 en 5
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!

Slide 28 - Slide

Voltooid deelwoord (VD)

  • Iets is al gebeurd.
  • Heeft een hulpwerkwoord nodig.
  • Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.
  • Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Stam (infinitief -en) --> eindigt het op een letter uit 't Xkofschip?

Ja --> t        Nee --> d OF maak het woord langer om te horen wat je schrijft!


Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.     

Afprijzen --> afprijz --> z zit niet in 't Xkofschip = d OF Afgeprijsde --> de = d      

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Koken --> Kok --> k zit in 't Xkofschip = t OF gekookte --> te = t    

Slide 29 - Slide

  • Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
  • Het is dan nog onvoltooid.
  • Onvoltooide deelwoorden eindigen op d(e).


Lopend moet ik naar huis, fluitend kom ik binnen
Zwaaiend(e), lachend(e), fietsend(e).

Onvoltooide deelwoorden kunnen bijvoeglijk gebruikt worden.
Het onvoltooid deelwoord (OD)

Slide 30 - Slide

(Zuchten) en (steunen) kwamen de leerling de gymles in.
A
Zuchtent en steunent
B
Zuchtend en steunend
C
Zuchtent en steunend
D
Zuchtent en steunent

Slide 31 - Quiz

De docent heeft (zeggen) dat ze trakteert als iedereen een voldoende haalt.
A
gezegt
B
gezegdt
C
gezegd
D
gezecht

Slide 32 - Quiz

Zijn jullie naar school GEWANDELD?
A
vd
B
od
C
inf
D
pvtt

Slide 33 - Quiz

Zitten jullie televisie te KIJKEN?
A
vd
B
od
C
inf
D
pvtt

Slide 34 - Quiz

(Zwijgen od) (pakken vt) zij nog een koekje.

Slide 35 - Open question

(Beantwoorden tt) u deze vraag ook nog even?

Slide 36 - Open question

De kaars (zijn) volledig (opbranden).
VD

Slide 37 - Open question

De klas (hebben) maandag online les (krijgen).
VD

Slide 38 - Open question

Werk voor de deze les + huiswerk: 

Blz. 261/262, opdracht 4 en 6
Blz. 127, opdracht 3 en 4
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
10:00

Slide 39 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan je het voltooid deelwoord juist spellen
  • kan je het onvoltooid deelwoord juist spellen
  • heb je geoefend met werkwoordspeling

Slide 40 - Slide

Ik weet wat onvoltooid en voltooid deelwoorden zijn en weet wat het verschil is tussen onvoltooid en voltooid en hoe ik deze moet spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Ik kan de pvtt, de pvvt, het vd en het od herkennen en correct spellen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 43 - Open question

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 44 - Open question