week 42 les 1

Week 42 les 1
Hi there,

Pen, schrift, boek, device op tafel
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Week 42 les 1
Hi there,

Pen, schrift, boek, device op tafel

Slide 1 - Slide

Doelen
 - Ik weet wat ik moet leren voor het proefwerk van aanstaande woensdag.
- Ik weet wat ik moet doen voor mijn mondeling in de toetsweek. 
- Ik heb een tekst uitgekozen voor mijn mondeling.
- Ik heb geoefend met de grammatica van hoofdstuk 1.

Slide 2 - Slide

Wat moeten we leren voor de toets?

Slide 3 - Mind map

Kennen- en kunnenlijstje
1. Ga naar It's learning en klik op bronnen.
2. Ga naar SE2
3. Klik op 'kennen- en kunnenlijstjes'.
4. Klik op 'chapter 1' en open/download het bestand. 

We bekijken deze samen! 

Slide 4 - Slide

Mondeling SE2
Wat neem je mee? 

  • Je tekstboek of iPad/laptop (voor de tekst die je gaat voorlezen)
  • Steekwoorden voor je verhaaltje/PowerPoint
  • Eventueel nog andere dingen die je denkt nodig te hebben.
  • Een goed humeur! 



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Voorzetsels
Voorzetsels in het Engels zijn: prepositions. 

Een voorzetsel gebruik je om bijvoorbeeld richting aan te geven (through), of iets te beschrijven (with) 


Slide 7 - Slide

Prepositions: 

Je gebruikt by als je het hebt over manieren van vervoer. 
- I travelled by car (ik reisde met de auto)

Je gebruikt with om het gebruik van machines, andere apparaten en gereedschap te beschrijven of dingen die bij elkaar zijn. 
- The shoe was made with a 3D printer. (de schoen is met een 3D printer gemaakt)
- I am in a relationship with Robert 
Je gebruikt from om aan te geven waar iets of iemand vandaan komt.
- I am from the Netherlands 

Je kunt across, around, away from, down, from, into, off, over, through en to gebruiken om aan te geven in welke richting iets of iemand zich beweegt.
- She is across the street. 
- I jumped off the bridge

Slide 8 - Slide

Which preposition?
... winter
A
in
B
at
C
on

Slide 9 - Quiz

Preposition of direction:
She ran .... me.
A
across
B
into
C
through
D
off

Slide 10 - Quiz

We travelled ...... car.
A
with
B
by
C
on
D
through

Slide 11 - Quiz

They asked me where I was from. I was I am ...... the Netherlands.
A
in
B
by
C
from
D
across

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

(A) little, (a) few, much, many, lots of, a lot of
Je gebruikt telwoorden als (a) few, (a) little, much, many, lots of en a lot of om iets te zeggen over hoeveelheden.

Je gebruikt a little en a few om te zeggen dat er niet veel van iets is. A little betekent ‘een beetje’ en gebruik je voor dingen je die niet kunt tellen (bijvoorbeeld ‘plezier’
 A few betekent ‘een paar’ en gebruikt je voor dingen die je wel kunt tellen (bijvoorbeeld ‘vogels’). Je kunt a little en a few gebruiken zonder a ervoor. Het betekent dan ‘weinig’.


She brought a few books with her to read on the train.

She had little work left, so she could leave early.


Slide 14 - Slide

Je gebruikt much bij dingen die je niet kunt tellen en many bij dingen die je wel kunt tellen. 

Je kunt ook lots of en a lot of gebruiken om te zeggen dat er veel van iets is. Lots of en a lot of kun je gebruiken voor dingen die je niet én wel kunt tellen.
How much flour do you need for the cake?

 
I played lots of rugby with my friends this summer.

I can see many birds in that tree.

A lot of mistakes can be avoided if you think before you act.

Slide 15 - Slide

We only used ...... salt. So it can't be too salty.
A
a little
B
a few

Slide 16 - Quiz

There are so ....... churches in this village.
A
much
B
many
C
lots
D
few

Slide 17 - Quiz

We have .......... friends here.
A
much
B
a lot of
C
a little

Slide 18 - Quiz

She has ...... money in her bank account.
A
much
B
a lot of
C
few
D
many

Slide 19 - Quiz

Time to practise
Maak nu opdracht 26/27/28a en 49/50/51 uit je boek en zoek een tekst uit voor je mondeling. 


Klaar?
Begin vast met de
PowerPoint voor je mondeling
of leer voor het proefwerk

Slide 20 - Slide

Welke leestekst heb jij gekozen?

Slide 21 - Open question

Heb je de doelen bereikt?
Waarom wel of waarom niet?

Slide 22 - Open question

She walked ______ the street to get to the park.
A
down
B
away from
C
across
D
around

Slide 23 - Quiz

He jumped ______ the river and swam to the other side.
A
over
B
around
C
down
D
away from

Slide 24 - Quiz

The cat climbed ______ the tree and then jumped ______ the roof.
A
up
B
down
C
across
D
onto

Slide 25 - Quiz

The kids ran ______ the field to catch the ball.
A
into
B
down
C
across
D
away from

Slide 26 - Quiz

The bird flew ______ the sky and disappeared ______ sight.
A
into
B
out of
C
away from
D
around

Slide 27 - Quiz