Oefentoets EHBO

Oefentoets EHBO
1 / 41
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefentoets EHBO

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat betekent preventie?
A
Bij brand direct actie ondernemen.
B
Eerste hulp bieden bij ongelukken.
C
De juiste maatregelen nemen om letsel te voorkomen.
D
Inzetten van alle blusmaterialen.

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Waar vinden de meeste ongelukken plaats?
A
Op school
B
In de dierentuin
C
Bij je familie
D
In en om je huis

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Geef een voorbeeld van een ongeval in en om het huis?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Wat betekent dit symbool?
A
Giftige stoffen
B
gevaar gezondheid
C
schadelijke of irriterende stoffen
D
gevaar milieu

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke symptomen kun je waarnemen als iemand gevaarlijke stof inslikt?
A
Huidirritatie
B
Brandwonden
C
Zweten
D
Problemen met ademhaling

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Welk veiligheidspictogram zie je hier?
A
Explosief
B
Gevaar voor millieu
C
Bijtende stoffen
D
Giftige stoffen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Welk veiligheidspictogram is dit?
A
Gevaarlijke stoffen
B
Explosief
C
Ontvlambaar
D
Gevaar voor millieu

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welk veiligheidspictogram zie je hier?
A
Accuut gevaar
B
gevaarlijke stoffen
C
Ontvlambaar
D
Schadelijk voor gezondheid

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Soms is er ook gevaar voor hulpverleners bij vergiftiging? Bij welke vergiftiging is dat?
A
Vergiftiging door plant
B
Vergiftiging door medicijnen
C
Vergiftiging door gas
D
Vergiftiging door schoonmaakmiddel

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Het hart is een..
A
Holle pees
B
Holle spier

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Het gevaar van koolmonoxide is:
A
Het kleurloos
B
Het is reukloos
C
Het is erg giftig
D
Alle drie de opmerkingen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

wat is circulatie?
A
het aanspannen van je spieren
B
het verteren van eten
C
een ander woord voor bloedsomloop
D
het rusten van je lichaam

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is reanimeren?
A
reanimeren is: op het borstbeen duwen en adem inblazen
B
reanimeren is: 112 bellen en de kleren losmaken
C
reanimeren is: 112 bellen en adem inblazen
D
reanimeren is: 112 bellen, kijken of het hart klopt en ademt

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Klein
Groot
Zet de delen van je lichaam op een rij van klein naar groot!
Weefsel
Orgaan
Organen-stelsel
Organisme
Cel

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Het hart heeft .........?
A
3 kamers en 3 boezems
B
4 kamers
C
2 boezems en 2 kamers
D
4 boezems

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoe ontstaat koolmonoxide?
A
Te weinig zuurstof..
B
Kapotte brander
C
Verkeerde aansluiting.
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het grootste gevaar bij brand?
A
De brandbare stof.
B
De hitte.
C
De oorzaak.
D
De rook.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een weefsel?
A
Een groep cellen met een andere functie
B
Een groep organen met dezelfde functie
C
Een groep cellen met dezelfde functie
D
Een groep organen met dezelfde functie

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

sleep naar de juiste plek:
wel een functie van het skelet
geen functie van het skelet
Aanhechtingsplaats voor organen
Beschermt kwetsbare organen
Geeft stevigheid en vorm aan het lichaam
Zorgt dat afvalstoffen het lichaam kunnen verlaten

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

Wat is het hart?
A
Een holle spier die die hele dag door bloed pompt
B
Een zakje bloed waarin geknepen wordt door de kransslagader

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de drie (belangrijkste) vitale organen?
A
Hart, longen en alvleesklier
B
Hart, longen en hersenen
C
Hart, darmen en hersenen
D
Longen, hart en nieren

Slide 22 - Quiz

Antw. B
Een storing in één van de vitale organen
A
is niet zo erg
B
is levensbedreigend
C
zorgt ervoor dat je niet meer kunt bewegen
D
zorgt ervoor dat je het heel koud krijgt

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions


Dit orgaan heeft meerdere functies. Wat doet dit orgaan nog meer?
A
Het maakt voedsel
B
Het verteert voedsel
C
Het vergroot voedsel
D
Het maakt het bloed schoon

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een AED?
A
Automatische Externe Defecten
B
Automatische Externe Defibrillator
C
Automatische Elektrische Defibrillator
D
Automatische Eclectische Denkkader

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Text
Sleep de juiste namen naar de juiste organen 
pompen van bloed door het lichaam
voedsel voorbereiden voor vertering
filteren van afvalstoffen uit het bloed 
productie van gal; opslag, opbouw en afbraak van energierijke stoffen
besturen van het lichaam 
zuurstof uit de lucht halen

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

Wat is een AED?
A
een apparaat dat de bloedsomloop controleert
B
een draagbaar apparaat dat de bloedsomloop weer op gang helpt
C
een draagbaar apparaat dat het hartritme weer kan herstellen
D
een apparaat dat de hartfunctie meet

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een normale ademhaling per minuut?
A
12 tot 16 keer
B
2 tot 4
C
18 tot 24 keer
D
24 tot 30

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Hart-longen-hart is de.............?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop
C
Geen van beiden

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Zuurstofarm -
kleine bloedsomloop
Zuurstofrijk -
grote bloedsomloop
Zuurstofrijk -
kleine bloedsomloop
Zuurstofarm -
grote bloedsomloop

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Hieronder zie je organen uit het menselijk lichaam en de bijbehorende functies. Verbindt het juiste orgaan met de functie
afgifte van warmte
afgifte van urine
opslag van vet
opslaan van glycogeen
uitscheiden van ureum
huid
lever
nieren
pijpbeenderen
urineblaas

Slide 31 - Drag question

This item has no instructions

Sleep de juiste organen naar de juiste plek in het lichaam
Borstholte
Buikholte
Hart
Dunne darm
Maag
Luchtpijp
Lever

Slide 32 - Drag question

This item has no instructions


Wat is een 'normale' hartslag?
A
70-110 hartslagen per minuut
B
30-70 hartslagen per minuut
C
110-150 hartslagen per minuut
D
0-30 hartslagen per minuut

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je dit gewricht?

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Een orgaan is
A
Een groep cellen met dezelfde functie
B
Een groep weefsels die samen een deel vormen met een bepaalde functie

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Kogelgewricht

Scharnier-
gewricht
Rol-
gewricht

Slide 36 - Drag question

This item has no instructions

Oververhitting en onderkoeling

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Oververhitting (hitteberoerte)

Oververhitting ontstaat door een verhoogde lichaamstemperatuur > 40,5˚C

Symptomen
  •  een hete droge huid;
  • afwezigheid van transpiratie;
  • een bleek gelaat;
  •  verward en onrustig gedrag;
  •  een snelle hartslag;
  •  bewusteloosheid.


Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Klachten die ontstaan door een hitteberoerte zijn?
A
Bewustzijnsdaling en verlaging bloeddruk
B
Verward en moe
C
Bewustzijnsdaling en verhoging cholesterol
D
Bewustzijnsdaling en verwardheid

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Hoe wordt onderkoeling veroorzaakt?
Onderkoeling kan worden veroorzaakt door blootstelling aan koude temperaturen of natte kleding, wat de lichaamstemperatuur kan verlagen.

Slide 40 - Slide

Leg uit hoe onderkoeling kan worden veroorzaakt en waarom het gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid.
We gaan een powerpoint maken die je kan gebruiken om te leren. 
IDia 10
Waardoor ontstaat hitteberoerte/onderkoeling?
Welke klachten ontstaan door een hitteberoerte/onderkoeling?
geef 5 tips om het te voorkomen.


Slide 41 - Slide

This item has no instructions