1.1 Wat wil je kopen?

Goedemorgen!
Ga rustig zitten
Pak alvast je boek en schrift

1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Goedemorgen!
Ga rustig zitten
Pak alvast je boek en schrift

Slide 1 - Slide

Deze les...
Kennismaken
Afspraken maken
Beginnen met economie
Let's get started..... 

Slide 2 - Slide

Rondje namen

Slide 3 - Slide

Wat verwachten jullie van mij?

Slide 4 - Mind map

Wat verwacht ik van jullie?
Er is maar 1 persoon aan het praten
Als je iets wil zeggen/vragen, steek je je hand op
Mobiel van tafel
Als je binnenkomt ga je zitten en pak je alvast je boek en maak je de opdracht op het bord
Je maakt je huiswerk

Slide 5 - Slide

Wat zou je willen kopen?

Slide 6 - Mind map

§1.1 Wat wil je kopen?
Wat weet je na deze les?
-De verschillen tussen basis- en overige behoeften.
-De verschillen tussen goederen en diensten.
-Hoe je geldbedragen juist noteert.
-Het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening.
-Hoe je een gemiddelde berekend. 

Slide 7 - Slide

Basisbehoeften
zijn noodzakelijke behoeften aan eten, drinken, kleding, onderwijs en woonruimte. Goederen en diensten die je nodig hebt om te overleven.

Slide 8 - Slide

Overige behoeften
Zijn behoeften die niet noodzakelijk zijn. Het zijn luxeproducten.

Zoals vakanties, een auto, scooter etc.

Slide 9 - Slide

Goederen (kun je aanraken)
Diensten (kun je niet aanraken) Ze doen iets voor je. 

Slide 10 - Slide

Nog enkele voorbeelden goederen:
-De tafel
-Je pen
-Een auto
-Het bord
-Je kluisje
-Je fiets

Nog enkele voorbeelden diensten:
-Je legt iets uit aan iemand.
-Je helpt iemand met oversteken.
-De taxi chauffeur die je wegbrengt.
-De cassiere achter de kassa
-De timmerman die je deur maakt.

Slide 11 - Slide

Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)

Slide 12 - Slide

Consumeren
Het kopen van goederen en/ of diensten. Als je iets koopt ben je een consument. Wat je koopt maakt niet uit. 

Slide 13 - Slide

Zelfvoorziening
Iets zelf maken ipv het product kopen. 

Voorbeelden:
Zelf een taart bakken, moestuin, zelf je kleren maken, je eigen huis bouwen etc.. Kenmerk je koopt het niet maar doet het zelf. 

Slide 14 - Slide

Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.

Afronden van procenten: 1 decimaal.

Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.

Tenzij er anders gevraagd wordt.

Slide 15 - Slide

Hoe rond je af?
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het eerste cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af. 

Slide 16 - Slide

voorbeeld 1
93 : 16 = 5,8125
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma: 
93 : 16 = 5,81.
In dit geval laat je alle cijfers na de 1 weg, omdat het eerste getal na de 1 kleiner is dan 5.

Slide 17 - Slide

voorbeeld 2
62 : 9 = 6,888888... (een eindeloze reeks achten)
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
62 : 9 = 6,89
In dit geval laat je alles na de tweede 8 weg. Omdat het eerstvolgende cijfer een 8 is, moet je het getal naar boven afronden.
 

Slide 18 - Slide

Gemiddelde berekenen
Het totaal : het aantal = gemiddelde

Stel je haalt de volgende cijfers 6, 5 en een 7. Wat is je gemiddelde?

6+5+7= 18 (totaal)           het zijn  drie cijfer dus aantal = 3
18:3= 6 gemiddeld.

Slide 19 - Slide

Wat is consumeren?
A
Condooms kopen.
B
Je behoefte vervullen door iets te kopen.
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.

Slide 20 - Quiz

Wat is een huurhuis voor een behoefte?
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften

Slide 21 - Quiz

Reisbureau Atlantis levert
A
Goederen
B
Diensten
C
Goederen en diensten

Slide 22 - Quiz

Is hier sprake van zelfvoorziening?
Je gaat zelf naar de winkel om boodschappen te doen voor je moeder.
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Iedereen boven de 12 jaar is bijna altijd een consument.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz

Hans gaat boodschappen doen en koopt vier artikelen. Een van €2,00 €3,00 €1,50 en €1,50. Wat kost een artikel gemiddeld?
A
€2,00
B
€2,17
C
€1,63
D
€1,30

Slide 25 - Quiz

Afronden op één cijfer achter de komma.
5,579 wordt ...
A
5,5
B
5,6
C
5,55
D
5,7

Slide 26 - Quiz

Afronden op twee cijfers achter de komma.
4,5799 wordt ...
A
4,57
B
4,59
C
4,56
D
4,58

Slide 27 - Quiz

Afronden op hele getallen.
15,49 wordt ...
A
16
B
15
C
15,5
D
15,4

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video