1.1 Start wat wil jij kopen

Welkom klas 2
Programma:
Kennismaking
Regels
Economie

1 / 41
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom klas 2
Programma:
Kennismaking
Regels
Economie

Slide 1 - Slide

Start je laptop op
www.lessonup.com
 


<<Gebruik de code om in te loggen >>

Slide 2 - Slide

Rond check

Slide 3 - Slide

Wat moet ik weten
over jou of de klas?

Slide 4 - Mind map

Wat weten jullie al over mij?
(Bijv. leeftijd, hobby, afkomst, streng of niet?)

Slide 5 - Mind map

Wat verwacht ik van
jullie in de les?

Slide 6 - Mind map

Zorg dat je op tijd in de klas bent.
Je hebt je spullen ALTIJD bij je, inclusief laptop.
We eten en drinken NIET, alleen water is toegestaan.
Telefoon in de telefoonbak!
Respectvol met elkaar om, ook elkaar vuren is niet nodig.
Als ik praat ben jij stil, en we steken onze vinger op als we wat willen zeggen!

Slide 7 - Slide

Benodigdheden:
Boek
Schrift
Pen en nakijk pen
rekenmachine!!
Planning:
Om de +- 3 weken een proefwerk.
We maken altijd eerst oefentoetsen.

Slide 8 - Slide

Waar denk je dat economie over gaat?

Slide 9 - Mind map

Hoofdstuk 1 
economie is meer dan geld
Paragraaf 1.1 Wat is economie?
Paragraaf 1.2 Economie en geld
Paragraaf 1.3 Weet wat je nodig hebt
Paragraaf 1.4 Weet wat je koopt

Slide 10 - Slide

Wat weet je na deze les?
-De verschillen tussen basis- en overige behoeften.
-De verschillen tussen goederen en diensten.
-Hoe je geldbedragen juist noteert.

Slide 11 - Slide

Basisbehoeften
Dingen die je nodig hebt om te leven.

Je koopt het, dus lucht is geen basisbehoeften.

voorbeelden?

Slide 12 - Slide

Overige behoeften
Zijn behoeften die niet noodzakelijk zijn. Het zijn luxeproducten.

Zoals vakanties, een auto, scooter etc.

Slide 13 - Slide

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 14 - Drag question

Goederen (kun je aanraken)
Diensten (kun je niet aanraken) Ze doen iets voor je. 

Slide 15 - Slide

Goederen
Diensten

Slide 16 - Drag question

Verbruiksgoederen (kun je maar één keer verbruiken) Tip: je verbruikt het!
Gebruiksgoederen (kun je meerdere keren gebruiken)
2SA

Slide 17 - Slide

Waar staan alleen voorbeelden van verbruiksgoederen?
A
Olie, benzine, scooter
B
Water, computer, brood
C
Schaar, potlood, pen
D
Snicker, water, benzine

Slide 18 - Quiz

Afronden bij economie
Afronden van geld: altijd 2 decimalen.

Afronden van procenten: 1 decimaal.

Afronden mensen, dagen, etc.: heel getal.

Tenzij er anders gevraagd wordt.      

Slide 19 - Slide

Hoe rond je af?
Als je een getal moet afronden, let dan alleen op het cijfer dat je weglaat. Als dat cijfer lager is dan 5, rond je naar beneden af. Is dat cijfer 5 of hoger, rond je omhoog af. 

6,6 wordt 7

Slide 20 - Slide

voorbeeld 1
93 : 16 = 5,8125
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma: 
93 : 16 = 5,81.
In dit geval laat je alle cijfers na de 1 weg, omdat het eerste getal na de 1 kleiner is dan 5.

Slide 21 - Slide

voorbeeld 2
62 : 9 = 6,888888... (een eindeloze reeks achten)
 
Afgerond op twee cijfers achter de komma:
62 : 9 = 6,89
In dit geval laat je alles na de tweede 8 weg. Omdat het eerstvolgende cijfer een 8 is, moet je het getal naar boven afronden.
 

Slide 22 - Slide

Geld bedragen schrijven
- Altijd 2 decimalen
- Hele euro
- Bij duizendtal punt.

Slide 23 - Slide

Vervolg 1.1 wat wil jij kopen
-Het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening.
-Hoe je een gemiddelde berekend. 

Slide 24 - Slide

Eten en drinken zijn voorbeelden van ...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
C
Niet-noodzakelijke behoeften
D
Secundaire behoeften

Slide 25 - Quiz

Goederen die je meerdere keren kunt gebruiken zijn
A
verbruiksgoederen
B
gebruiksgoederen
C
goede goederen
D
langeduur goederen

Slide 26 - Quiz

Consumeren
  • Consumeren = in je behoeften te voorzien door iets te kopen. Die persoon noem je een consument.

Slide 27 - Slide

Bereken het gemiddelde

Slide 28 - Slide

Gemiddelde
9,2+8,6+8+8,6
delen door
= 34,4 / 4
= 8,6

dus totaal/ aantal

Slide 29 - Slide

Bereken het gemiddelde
3,50 + 2,80 + 2,60 + 7 + 12

Slide 30 - Open question

Consumenten
Consumeren => als je iets koopt voor je eigen behoeften.
Jij bent dan een consument.

Consument => iemand die iets koopt voor eigen behoeften. 

Consumeren kost geld. 

Als je niet genoeg geld hebt om in al je behoeften te voorzien, dan moet je kiezen. Wat koop je wel en wat koop je niet?




Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Producenten
Producenten zorgen voor het aanbod van producten.

Zij moeten ook kiezen

Slide 35 - Slide

Zelfvoorziening
Je kunt ook in je behoeften voorzien door zelfvoorziening. ​
Wat je nodig hebt of graag wilt hebben voor eigen gebruik, produceer je dan zelf. 

Voorbeelden?

Slide 36 - Slide

Je koopt een nieuwe iPhone, wat doe je nu?
A
Behoefte
B
Consumeren
C
Produceren

Slide 37 - Quiz


Maartje bakt zelf een taart voor haar verjaardag dit is..
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening

Slide 38 - Quiz


Ellen gaat in de pauze naar de supermarkt om een frikandelbroodje te kopen, dit is...
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening

Slide 39 - Quiz

Maken
Blz 10
Opdracht 1 t/m 10

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video