Le verbe venir

Bienvenue 
à la classe de français:
un petit creux
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bienvenue 
à la classe de français:
un petit creux

Slide 1 - Slide

Wat doen we vandaag?
Les buts:
grammaire: Ik kan het werkwoord komen ('venir') in de present én de passé composé gebruiken in Franse zinnen

Slide 2 - Slide

Herhaling delend lidwoord
ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________

Slide 3 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait

Slide 4 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte

Slide 5 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte
de l'eau

Slide 6 - Slide

ik wil graag melk (= le lait): je voudrais     _________________
ik wil graag taart (= la tarte): je voudrais __________________
ik wil graag water (= l'eau): je voudrais    __________________
ik wil graag tomaten (= les tomates): je voudrais ________________
du lait
de la tarte
de l'eau
des tomates

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Présent VENIR (komen)

Ik kom                            je viens
jij komt                          tu viens
hij/zij/men komt       il/elle/on vient
wij komen                    nous venons
jullie komen/ 
u komt                            vous venez
zij komen                      ils/elles viennent





Welke dingen vallen je op?

Slide 9 - Slide

Présent VENIR (komen)

Ik kom                            je viens
jij komt                          tu viens
hij/zij/men komt       il/elle/on vient
wij komen                    nous venons
jullie komen/ 
u komt                            vous venez
zij komen                      ils/elles viennent

Passé composé VENIR

ik ben gekomen                   je suis venue
jij bent gekomen                 tu es venue
hij/zij/men is gekomen    il/elle/on est venues
wij zijn gekomen                 nous sommes venues
jullie zijn gekomen             vous êtes venues
zij zijn gekomen                   ils/ elles sont venues

LET OP:
m. ev = niets erbij
vr. ev = e erbij
m. mv = s erbij
vr. mv = es erbij

Slide 10 - Slide

Vul aan met het werkwoord 'venir':
Je (présent)
A
viens
B
vient
C
viennent
D
venons

Slide 11 - Quiz

Vul aan met het werkwoord 'venir':
il (présent)
A
viens
B
vient
C
viennent
D
venons

Slide 12 - Quiz

Vul aan met het werkwoord 'venir':
nous (passé composé)
A
suis venu(e)
B
est venu(e)
C
sommes venu(es)
D
sont venu(es)

Slide 13 - Quiz

Vul aan met het werkwoord 'venir':
elle (passé composé)
A
suis venue
B
est venue
C
sommes venues
D
sont venues

Slide 14 - Quiz

Vul aan met het werkwoord 'venir':
vous (présent)

Slide 15 - Open question

Vul aan met het werkwoord 'venir':
je (passé composé)

Slide 16 - Open question

  1. Gebruik het spelbord.
  2. Zet pionnen (of gummetjes, paperclips, ...) vóór het eerste vak op het speelbord.
  3. Gooi met een dobbelsteen.
  4. Zeg de vorm van het werkwoord venir in de aangegegeven tijd.

5.   Controleer het antwoord met de aantekeningen. Bij een goed antwoord mag je blijven staan, bij een fout antwoord moet je terug naar waar je stond.
6.   De volgende speler is aan de beurt. Ga met de klok mee.
7.    Wie bereikt als eerste het vakje «gagné»?

Slide 17 - Slide

Au travail: les devoirs 
Wat?: maken paragraaf H (h5)
Hoe?: eerste 5 min. zelfstandig
Hulpmiddel?: boek + online (LessonUp/materiaal)
Resultaat?: Aan het einde van de les ken je het werkwoord venir in de présent en de passé composé.
Klaar?: paragraaf F maken.



Slide 18 - Slide