4hv - L17 P1 - naamvallen oefenen

1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Periode 1
1 nov: mini SO
Grammatica Teil 2

taaltaak:
e-mail schrijven
7 november inleveren






-

Slide 2 - Slide

Grammatica

Teil 2
werkwoorden (werden)

Teil 3
naamvallen
gaan we vandaag mee starten


Slide 3 - Slide

werkwoorden = Verben

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
et
en
werden-> uitzondering
werd
werd
werd

werd
werd
werd
 du en er zijn onregelmatig
ihr krijgt een extra e.
De rest van het werkwoord is regelmatig!

wirst
wird



Uitleg

Slide 8 - Slide

Plaats van de werkwoorden
in de zin

Bekijk het berichtje... welke werkwoorden staan op een verkeerde plek?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Welke woorden staan nooit in een naamval?
A
lidwoorden
B
zelfstandig naamwoorden
C
persoonlijk voornaamwoorden
D
werkwoorden

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Hoeveel lijdend voorwerpen kunnen er in één zin staan?
A
0
B
2
C
1
D
4

Slide 14 - Quiz

Kunnen er meerdere blauwe zinsdelen in één zin staan?
A
ja, want ...
B
nee, want ...

Slide 15 - Quiz

üben mit Satzanalyse oefenen met zinsontleding

Slide 16 - Slide

Die Schuhe sind zu klein für mich.
wat is het onderwerp?
A
Die Schuhe
B
Schuhe
C
für mich
D
mich

Slide 17 - Quiz

Ich finde den Film langweilig.
Wat is het lijdend vw in deze zin?
A
Ich
B
finde
C
den Film
D
langweilig

Slide 18 - Quiz

Der Mann verkauft der hübschen Frau ein Kleid.
Wat is 'der Mann'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Der Mann verkauft der hübschen Frau ein Kleid.
Wat is 'der hübschen Frau'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Der Mann verkauft der hübschen Frau ein Kleid.
Wat is 'ein Kleid'?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Ich kann ... Film (m) empfehlen.
A
diese
B
dieser
C
diesen
D
dieses

Slide 22 - Quiz

... Film (m) bekommt von mir zwei von fünf Sternen.
A
Dein
B
Deine
C
Deinen

Slide 23 - Quiz

Der Film handelt von ... Liebe (v).
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 24 - Quiz

Wir kommen aus ... Kino (o).
A
diese
B
dieser
C
dieses
D
diesem

Slide 25 - Quiz

... Film (m) hast du gesehen?
A
Welche
B
Welcher
C
Welchen
D
Welchem

Slide 26 - Quiz

... Sitzplätze (mv) sind in der ersten Reihe.
A
Unse
B
Unsere
C
Unseren
D
Unserem

Slide 27 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
→ zegt iets over een zelfstandig naamwoord
→ krijgt een uitgang,
   net zoals in het Nederlands
   het kleine meisje
   een klein meisje

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

oefenen
Je krijgt nu een reeks oefenvragen.
Houd je boek ernaast, zodat je het schema kunt gebruiken.

Slide 30 - Slide

Oefenen in de eerste naamval
de oude man - der                              Mann

een witte hond  - ein                           Hund (m)

zijn lieve vrouw  - seine                          Frau (v)

uw kleine katje  - Ihr                              Kätzchen (o).
   
kleines
weißer
alte
liebe

Slide 31 - Drag question

Wat ben je toch een groot kind!
Was bist du doch ein ... Kind (o)!
A
groß
B
große
C
großes
D
großen

Slide 32 - Quiz

Er ist ein ... Freund!
A
gute
B
guter
C
gutes
D
guten

Slide 33 - Quiz

Ich habe einen ... Hund (m).
A
kleine
B
kleinen
C
kleines
D
kleiner

Slide 34 - Quiz

Er verkauft der ... Frau ein Kleid.
A
dicke
B
dicker
C
dicken
D
dickes

Slide 35 - Quiz

Ich gehe mit meinen ... Freunden.
A
neue
B
neuer
C
neues
D
neuen

Slide 36 - Quiz

Welche ... Schülerin hat mir geholfen?
A
liebe
B
liebes
C
liebes
D
lieben

Slide 37 - Quiz

Verwerkingsopdrachten na les 7:

H - maken: Schritt 42

V - maken: Schritt 20

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide