In een zin kan iemand iets DOEN of iets ZIJN.
Als iemand iets DOET, heb je een wg.
Als iemand iets IS, heb je een ng.
Kijk naar het verschil:
De docent heeft vandaag alles uitgelegd --> DOEN, wg=heeft uitgelegd
De docent wordt steeds strenger --> ZIJN, ng =wordt steeds strenger.