Wi 1 A2 TC 3.7 en 3.8 en herh 3.6

Er zitten twee koeien samen in bad. 
Zegt de ene tegen de andere: 
Het is toch niet gemakkelijk om die vlekken eraf te krijgen!”
donderdag 22 september '22
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Er zitten twee koeien samen in bad. 
Zegt de ene tegen de andere: 
Het is toch niet gemakkelijk om die vlekken eraf te krijgen!”
donderdag 22 september '22

Slide 1 - Slide

blauwe woorden van 3.5
geachte
van tevoren
de gezondheid
verzetten 
de reactie

Slide 2 - Slide


  • het onderzoek    
  • de onderzoeken

Slide 3 - Slide


  • meten                    
  • de lengte              
  • de hoofdomtrek

Slide 4 - Slide


  • wegen           
  • het gewicht 

Slide 5 - Slide


  • de prik                
  • de vaccinatie  

Slide 6 - Slide


  • de ontwikkeling            
  • hij/zij  ontwikkelt zich

Slide 7 - Slide

  • huilen                
  • ik huil                 
  • jij huilt               
  • hij/zij huilt       

Slide 8 - Slide


  • de lijst                              
  • de lijsten                         
  • de vragenlijst                

Slide 9 - Slide

Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden:
een werkwoord en een ander woordje.

schoonmaken = schoon + maken 
aankomen = aan + komen
nadenken = na + denken

Slide 10 - Slide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie/wat. Dan het werkwoord wat je aan aanpast aan de wie/wat. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin:

Ik                 maak      de keuken         schoon.
De trein   komt        om 10:00 uur   aan.
Wij             denken   eerst                    na

Slide 11 - Slide

Twee werkwoorden in de zin?
Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 12 - Slide

Schrijf de goede vorm van de werkwoorden
Scheidbare
werkwoorden

Slide 13 - Slide

3.7 Berichten voor docenten
58 Bespreek
59 Lees de tekst
Blauwe woorden bespreken
60 Beantwoord de vragen
61 en 62 maken

Slide 14 - Slide

Opdrachten maken
64 luister naar Otilia en schrijf op
65 t/m 67 zelf maken
68 Wat hoor je? Luisteropdracht
68 Werkblad 3.7

Slide 15 - Slide

Toms droom

Tom kan heel goed voetballen. Zijn vriend zegt dat hij de beste van hun team is. Hij denkt dat Tom na de zomervakantie in het eerste team gaat spelen.  
Op een woensdagmiddag staat de trainer van het eerste bij de kleedkamer te wachten. Hij vraagt Tom of hij wel eens over een voetbalcarrière droomt...

Slide 16 - Slide

Wat valt je op? Let op de werkwoorden
  • Zijn vriend zegt dat      hij de beste van hun team is.
  • Hij denkt dat      Tom in het eerste team gaat spelen.
  • De trainer vraagt of      Tom wel eens over en voetbalcarrière droomt.

Waar staan de werkwoorden
Waar staat de wie/wat?

Slide 17 - Slide

Waar staan de werkwoorden?
Zijn vriend zegt dat     hij   de beste van hun team   is.
Hij denkt dat     Tom   in het eerste team   gaat spelen.
De trainer vraagt of    Tom   wel eens over en voetbalcarrière droomt
Dus... waar staan de werkwoorden na   - hij zegt dat ....
                                                                                 - hij denkt dat ....
        op de laatste plaats!                              - hij vraagt of ....

Slide 18 - Slide

3.8 Hij zegt dat ... - Hij vraagt of ...
70





Slide 19 - Slide

Ik moet rennen, omdat ik te laat ben
Deze lange zin bestaat uit 2 zinnen:
Ik moet rennen.       en       Ik ben te laat.
Na omdat verandert de zin: wie/wat  staat vooraan en het werkwoord komt achteraan in de zin.
Ik moet rennen, omdat ik te laat ben.

Dat gebeurt ook bij als . Kijk maar:
Hij gaat zijn rijbewijs halen, als  hij   18 jaar   is.

Slide 20 - Slide

opdrachten maken
opdr 71
opdr 72
opdr 73
opdr 74

Slide 21 - Slide

Wie er niet was: 3.7 en 3.8 helemaal maken, boek en computer!
3.7 Berichten voor docenten: 
60, 61, 68 en 69 in de les
Thuis: 62 t/m 67 + alle computeropdrachten van 3.7 en 3.8!
3.8 Hij zegt dat ... - Hij vraagt of...: 
71 t/m 74 in de les

Slide 22 - Slide