TC A2 3.8 indirecte rede (Hij zegt dat - Hij vraagt of)

Hij zegt dat... - Hij vraagt of...
vertellen wat iemand zegt, denkt of vraagt


bij TaalCompleet A2 thema 3.8

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hij zegt dat... - Hij vraagt of...
vertellen wat iemand zegt, denkt of vraagt


bij TaalCompleet A2 thema 3.8

Slide 1 - Slide

Dit weet je al

Hans gaat naar de tandarts omdat hij kiespijn heeft.
Ik moet rennen omdat ik te laat ben.
Hans gaat naar de tandarts. Hij heeft kiespijn
Hans gaat naar de tandarts omdat hij kiespijn heeft.

Ik moet rennen. Ik ben te laat.
Ik moet rennen omdat ik te laat ben.

Ik ga naar het feest als ik tijd heb.
Na omdat of als komt een bijzin
=> In een bijzin staan de werkwoorden op de laatste plaats.

Slide 2 - Slide

Toms droom

Tom kan heel goed voetballen. Zijn vriend zegt dat hij de beste van hun team is. Hij denkt dat Tom na de zomervakantie in het eerste team gaat spelen.  
Op een woensdagmiddag staat de trainer van het eerste bij de kleedkamer te wachten. Hij vraagt Tom of hij wel eens over een voetbalcarrière droomt...

Slide 3 - Slide

Wat valt je op? Let op de werkwoorden
  • Zijn vriend zegt dat      hij de beste van hun team is.
  • Hij denkt dat      Tom in het eerste team gaat spelen.
  • De trainer vraagt of      Tom wel eens over een voetbalcarrière droomt.

Waar staan de werkwoorden
Waar staat de wie/wat?

Slide 4 - Slide

Dit weet je al

Hans gaat naar de tandarts omdat hij kiespijn heeft.
Ik moet rennen omdat ik te laat ben.
Is Martha op haar werk?
Hij vraag of Martha op haar werk is.

Martha werkt morgen.
Hij zegt dat Martha morgen werkt.





Met of vertel je wat iemand vraagt.
Met dat vertel je wat iemand zegt of denkt.

Slide 5 - Slide

dat / of

Olga en Tim praten samen.
Kies het goede antwoord: DAT / OF

Slide 6 - Slide

Olga: "Kom jij uit Engeland?"
Olga vraagt .... Tim uit Engeland komt.
A
dat
B
of

Slide 7 - Quiz

Tim: "Nee, ik kom uit Amerika."
Tim zegt ... hij uit Amerika komt.
A
dat
B
of

Slide 8 - Quiz

Tim: "Woon je al lang in Nederland?"
Tim vraagt ... Olga al lang in Nederland woont."
A
dat
B
of

Slide 9 - Quiz

Olga: Ik woon nu vijf jaar in Nederland.
Olga zegt ... ze nu vijf jaar in Nederland woont
A
dat
B
of

Slide 10 - Quiz





links
hij denkt / hij zegt:
De les is vervelend.
........
........




rechts
Hij vraagt:
Is het bijna pauze?
.......
.......
Werk in tweetallen

Verdeel je tafel in twee helften en leg de kaartjes waar ze horen.

Slide 11 - Slide

Maak nu samen goede zinnen met de strookjes

Let op!!! De zin verandert!!!


bijvoorbeeld:         Hij zegt:           De les is vervelend.
                                     Hij zegt dat    de les vervelend is.

                                     Hij vraagt:        Is het bijna pauze?
                                     Hij vraagt of    het bijna pauze is.


Slide 12 - Slide

Spreekopdracht

Slide 13 - Slide

Spreekopdracht:
Praat samen. **
Cursist A: stel een vraag aan cursist B.
Cursist B: geef antwoord.
Cursist C: herhaal het antwoord van cursist B met de zin Hij / Zij zegt dat ... .
Klaar? Dan stelt cursist B een vraag aan cursist C en herhaalt cursist A het antwoord.
Voorbeeld
Cursist A: Waar kom je vandaan?
Cursist B: Ik kom uit Nepal.
Cursist C: Hij zegt dat hij uit Nepal komt.

Spreek met 3 cursisten:
  • Cursist A: stel een vraag aan cursist B.
  • Cursist B: geef antwoord.
  • Cursist C: herhaal het antwoord van cursist B met de zin:
     Hij zegt dat ...       of        Zij zegt dat ...
  • Wissel van rol

Voorbeeld
Cursist A: Waar kom je vandaan?
Cursist B: Ik kom uit Nepal.
Cursist C: Hij zegt dat hij uit Nepal komt.

Slide 14 - Slide