Donderdag 15 september

1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoel 
Je kunt een kort gesprekje over vakantie voeren
je weet hoe je de é en de è uitspreekt

Slide 2 - Slide

Eerst even terug naar maandag

Slide 3 - Slide

Le passé composé noem je in het Nederlands de
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
voltooid verleden tijd
C
de voltooid tegenwoordige tijd
D
de toekomende tijd

Slide 4 - Quiz

Een zin die in de passé composé staat bevat 2 werkwoorden. Welke zijn dat?

Slide 5 - Open question

Welke 2 hulpwerkwoorden gebruik je voor de passé composé?

Slide 6 - Open question

Om van een werkwoord dat op -er eindigt een voltooid deelwoord te maken, voeg je een .... achter de stam
A
i
B
u
C
é
D
e

Slide 7 - Quiz

avoir is een onregelmatig werkwoord. Hoe zeg ik "ik heb gehad" in het Frans?
A
J'ai eu
B
J'eu
C
J'ai avoiré

Slide 8 - Quiz

être en faire zijn ook onregelmatig. Kies de juiste vertaling van ik ben geweest en ik heb gedaan
A
j'ai éte / j'ai fait
B
je suis été / j'ai fait
C
je suis êtré / j'ai fairé

Slide 9 - Quiz

Wat is een passé composé?
A
trouvé
B
a trouvé
C
a
D
trouvait

Slide 10 - Quiz

Nous (aimer) le nouveau film de Mélanie.

Slide 11 - Open question

Les chats (être) très content de leur menu.

Slide 12 - Open question

Mon frère (travailler) toute la journée.

Slide 13 - Open question

Parler de ses vacances

Slide 14 - Slide

Comment ça va?
Ça va bien 
Pas mal
Ça va
Ça  va mal


Slide 15 - Slide

Tu as passé de bonnes vacances?

Oui, c'etait super!

Slide 16 - Slide

Tu as été où?
J'ai été en France en voiture
J'ai été au Maroc en avion

Slide 17 - Slide

Avec qui?
Avec mes parents en mon frère.
Avec mes parents et ma soeur.
Avec ma famille.

Slide 18 - Slide

Il a fait beau?
Oui, il a fait chaud.
Il a fait 28 degrés.

Slide 19 - Slide

Au travail

ex. 14 page 31

Slide 20 - Slide

Hoe klinkt de é in het woord degré?
A
als de e in mee
B
als de e in ver
C
als de e in de

Slide 21 - Quiz

Hoe klinkt de è in het woord très?
A
als de e in mee
B
als de e in ver
C
als de e in de

Slide 22 - Quiz

Tu as été où?

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide