This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
4HV - wo. 22/11/2023
1. - Tout le monde est là?
2. Gele woordjes
3. Brieven schrijven : stencils
3. Uitleg: zinsvolgorde van Franse zinnen
4. Uitleg: vorm en plaats van het bijv. naamwoord
5. Maak de opdrachten 1 t/m 6 van de stencils
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Gele woordjes
il y a = er is, er zijn ne ... rien = niets plus fort que = sterker(s) dan le monde = de wereld
la douceur = de zachtheid
Er is niets sterkers in de wereld dan zachtheid
Slide 3 - Slide
het bijvoeglijk nw.
- de woordvolgorde van Franse zinnen
Slide 4 - Slide
Les over: woordvolgorde
Slide 5 - Slide
Doel van de les
Je weet hoe de woordvolgorde in een Franse zin gaat
Je kunt zelf een Franse zin maken met de goede woordvolgorde.
Slide 6 - Slide
Kijk naar de volgende zinnen, wat valt je op aan de werkwoorden: Je mange une pomme = Ik eet een appel J'ai mangé une pomme = Ik heb een appel gegeten.
Slide 7 - Open question
Woordvolgorde in het Frans
In het Frans zet je alle werkwoorden bij elkaar.
Ik heb een appel gegeten J' ai mangé une pomme
Slide 8 - Slide
Woord-volgorde van zinnen:
onderwerp - alle werkwoorden - de rest van de zin
Slide 9 - Slide
Zet in de juiste volgorde: chante - je - une chanson
Slide 10 - Open question
Zet in de juiste volgorde: une question - elle - a - posé
Slide 11 - Open question
Zet in de juiste volgorde: une question - a - elle - hier - posé
Slide 12 - Open question
Woordvolgorde: tijd
Tijd: staat in het Frans aan het begin van de zin:
Tijd + onderwerp + alle werkwoorden+ de rest van de zin
Hier j'ai gagné le match.
Woordvolgorde
Slide 15 - Slide
Opdracht:
Zet de volgende woorden in de goede volgorde zodat er een Franse zin ontstaat:
Slide 16 - Slide
a - Marie - hier- dansé
Slide 17 - Open question
regardé - nous - la télevision - avons
Slide 18 - Open question
vendredi - j' - mangé - le poisson - ai
Slide 19 - Open question
Ik begrijp hoe de woordvolgorde in het Frans werkt. Ik moet misschien nog even spieken, maar ik snap het wel.
A
ja, ik begrijp het.
B
nee, helemaal niet.
Slide 20 - Quiz
het bijvoeglijk nw.
- vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 21 - Slide
't bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. bv. : leuke, aardige, lieve, stomme, luie, idiote, schattige, enz.
Slide 22 - Slide
de vorm van 't bijvoeglijk naamwoord
Het bijv. nw. in het woordenboek, is de vorm die mannelijk e.v. is.
Om het vrouwelijk te maken, moet je daaraan eenE toevoegen. Het meervoud maak je door er een Sachter te zetten. Als een woord vrouwelijk meervoud is, hoort er ES bij.
bv. : le garçon idiot (mnl e.v.)
la fille idiote (vrl. e.v.)
les garçons idiots (mnl. mv)
les filles idiotes (vrl m.v.)
Slide 23 - Slide
mnl. ev.
vrl. ev.
mnl. mv.
vrl. mv.
-
+ e
+ s
+ es
bv.: klein = petit
petit
petite
petits
petites
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
bijzondere vormen (I) :
mnl ev.
vrl. ev.
mnl. mv.
vrl. mv.
mooi
beau
belle
beaux
belles
nieuw
nouveau
nouvelle
nouveaux
nouvelles
oud
vieux
vieille
vieux
vieilles
verliefd
amoureux
amoureuse
amoureux
amoureuses
woedend
furieux
furieuse
furieux
furieuses
nieuws-gierig
curieux
curieuse
curieux
curieuses
Slide 26 - Slide
bijzondere vormen (II) :
mnl ev.
vrl. ev.
mnl. mv.
vrl. mv.
lekker
bon
bonne
bons
bonnes
dik
gros
grosse
gros
grosses
wit
blanc
blanche
blancs
blanches
lang
long
longue
longs
longues
eerste
premier
première
premiers
premières
laatste
dernier
dernière
derniers
dernières
Slide 27 - Slide
Compris? (= begrepen?)
> heb je het begrepen? ( kijk anders nog even terug...) en dan gaan we nu een paar vraagjes doen:
Slide 28 - Slide
J'ai un ......... (klein) frère.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 29 - Quiz
Tu as une ........... (klein) soeur.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 30 - Quiz
Max a deux ....... (kleine) frères.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 31 - Quiz
Lex a deux ...... (kleine) soeurs.
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites
Slide 32 - Quiz
des .... voitures
des ..... footballeurs
une ... table
un ..... bureau
grand
grande
grands
grandes
Slide 33 - Drag question
des cabriolets ...
des voitures ...
une voiture ...
un cabriolet ...
vert
verte
verts
vertes
Slide 34 - Drag question
J'ai un ......... (lekker) croissant.
A
bon
B
bonne
C
bons
D
bonnes
Slide 35 - Quiz
Tu as une ........... (nieuw) soeur.
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles
Slide 36 - Quiz
Max a deux ....... (oude) grand-pères.
A
vieille
B
vieilles
C
vieux
Slide 37 - Quiz
Lex a deux ...... (mooie) soeurs.
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles
Slide 38 - Quiz
des ... cabriolets
des ... voitures
une ... voiture
un ... cabriolet
beau
belle
beaux
belles
Slide 39 - Drag question
une .... voiture
de ..... footballeurs
un ... portable
de ... femmes
nouveau
bons
belle
vieilles
Slide 40 - Drag question
de plaats van 't bijvoeglijk naamwoord
In het Frans is het normaal om de bijvoeglijk naamwoordenACHTER het zelfstandig naamwoord te plaatsen. bv:
de moderneschool = l’écolemoderne
de aardigeleraar = le professeur sympathique
de geweldigeleerling = l’élèveformidable
Slide 41 - Slide
VOOR het zelfst. nw. komen:
beau-bon- joli
haut -long- petit
jeune- vaste-grand
vieux- mauvais-méchant
autre-nouveau-gros
Slide 42 - Slide
vertaling:
mooi -lekker- leuk
hoog -lang- klein
jong- enorm-groot
oud- slecht-stout
ander-nieuw-dik
Slide 43 - Slide
Il a un ..... frère ..... (klein)
A
petit frère
B
petite frère
C
frère petit
D
frère petits
Slide 44 - Quiz
J'ai deux ..... soeurs ..... (sportief)
A
soeurs sportifs
B
soeurs sportives
C
sportifs soeurs
D
sportives soeurs
Slide 45 - Quiz
J'ai deux ..... soeurs ..... (dik)
A
soeurs grosses
B
soeurs gros
C
grosses soeurs
D
gros soeurs
Slide 46 - Quiz
un cabriolet ...
une voiture ...
une ... voiture
un ... cabriolet
bleue
beau
Slide 47 - Drag question
une .... voiture
de ..... footballeurs
une voiture ....
des footballeurs ...
bons
belle
Slide 48 - Drag question
semaine 47:
faire: - exc. 1 t/m 6 - Lettre 1 inleveren!
- Grandes Lignes: Chapitre 2 exc. 1, 2,
apprendre:
Référence – p. 73 : de regels voor opbouw v e informele brief et
Référence – p. 34: de vorm + plaats van bijvoeglijk naamwoord