This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
DNA 4.1 tm 4.4
Wat weet je nog van voor de vakantie?
Slide 1 - Slide
Het uiteinde van een nucleotidenketen wordt aangeduid met 3' of 5'. Waar staan die cijfers voor?
A
Het zijn genummerde C-atomen in de stikstofbase
B
Het zijn genummerde C-atomen in de suikergroep
C
Het zijn genummerde O-atomen in de fosfaatgroep
D
Het zijn genummerde O-atomen in de suikergroep
Slide 2 - Quiz
Welke stikstofbase wordt altijd tegenover adenine ingebouwd?
A
adenine
B
thymine
C
guanine
D
cytosine
Slide 3 - Quiz
Met hoeveel waterstofbruggen zit cytosine vast aan guanine?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 4 - Quiz
Nieuw DNA wordt gebouwd met nucleotiden die 3 fosfaatgroepen hebben (dGTP) in plaats van 1 (dGMP). Waar zijn die extra fosfaatgroepen voor nodig?
A
De fosfaatgroepen leveren de energie die nodig is voor het inbouwen
B
Het verbreken van de binding tussen fosfaatgroepen levert de energie die nodig is voor het inbouwen
Slide 5 - Quiz
Een cel gaat delen. In de S-fase voor de celdeling wordt het DNA gerepliceerd. Hierbij wordt nieuw DNA gevormd. Welke bewering klopt?
A
Eén dochtercel heeft nieuw DNA, de andere oud DNA
B
Beide cellen hebben 23 chromosomen van nieuw DNA en 23 chromosomen van oud DNA
C
Bij beide cellen zijn alle chromosomen voor de helft van nieuw DNA gemaakt
Slide 6 - Quiz
Welk enzym is NIET nodig voor DNA-replicatie?
A
Helicase
B
RNA-polymerase
C
Ligase
D
Primase
Slide 7 - Quiz
Bij DNA-replicatie wordt 1 streng continu gerepliceerd, de andere in fragmenten. Waardoor kunnen ze niet beide continu worden gerepliceerd?
A
Doordat DNA-polymerase alleen aan de 3' kant van de nieuwe streng kan bouwen
B
Doordat DNA-polymerase alleen aan de 5' kant van de nieuwe streng kan bouwen
C
Doordat helicase alleen van 3' naar 5' gaat
D
Doordat helicase alleen van 5' naar 3' gaat
Slide 8 - Quiz
Hoe heten de fragmenten in de streng die niet continu wordt gerepliceerd?
A
Okazoki fragmenten
B
Akazoki fragmenten
C
Okazaki fragmenten
D
Akozaki fragmenten
Slide 9 - Quiz
Welke van de onderstaande cellen maken het enzym telomerase?
A
zenuwcellen
B
botcellen
C
beenmergcellen
D
levercellen
Slide 10 - Quiz
Wat is het doel van PCR?
A
Testen of iemand corona heeft
B
Testen wie de vader van een kind is
C
Testen van wie die haar op de crime scene is
D
DNA vermenigvuldigen zodat je het kunt zien bij een test
Slide 11 - Quiz
PCR vindt plaats in een machine die de temperatuur van het DNA-monster varieert: 90 - 60 - 70 - 90 - 60 -70 etc. Wat gebeurt er bij 90 graden?
A
Het DNA denatureert: de strengen gaan uit elkaar
B
DNA-polymerase repliceert de strengen
C
RNA-primers hechten
Slide 12 - Quiz
Voor een PCR zijn primers nodig. Wat zijn primers en waar zijn ze voor nodig?
A
Het zijn stukjes DNA. Ze dienen als startpunt voor DNA-polymerase
B
Het zijn stukjes RNA. Ze dienen als startpunt voor DNA-polymerase
C
Het is een enzym dat een stukje DNA maakt zodat replicatie kan beginnen
D
Het is een enzym dat een stukje RNA maakt zodat replicatie kan beginnen
Slide 13 - Quiz
Bij PCR wordt een speciale DNA-polymerase gebruikt: Taq-polymerase. Waarom kun je geen menselijke polymerase gebruiken?
A
Menselijke cellen gaan dood zonder polymerase
B
Menselijke polymerase kan buiten cellen geen replicatie uitvoeren
C
Menselijke polymerase denatureert bij hoge temperaturen
Slide 14 - Quiz
Bij electroforese worden DNA fragmenten gescheiden door een electrisch veld. Bij welke pool moet je de fragmenten aanbrengen en waarom?
A
Bij de positieve pool, want DNA is positief geladen
B
Bij de positieve pool want DNA is negatief geladen
C
Bij de negatieve pool want DNA is negatief geladen
D
Bij de negatieve pool want DNA is negatief geladen
Slide 15 - Quiz
Op basis waarvan worden de DNA fragmenten met electroforese gescheiden?
A
Oplosbaarheid in water
B
Oplosbaarheid in alcohol
C
Aantal basenparen
D
verdampings-temperatuur
Slide 16 - Quiz
Waar wordt electroforese NIET voor gebruikt?
A
Verwantschapsanalyse
B
Forensische wetenschap
C
Testen op Covid-19
D
Sequencing
Slide 17 - Quiz
Vóór electroforese is PCR nodig. Welke speciale nucleotiden moet je extra toevoegen als je electroforese voor gaat gebruiken voor sequencing?
A
Nucleotiden met extra fosfaatgroepen
B
Nucleotiden met minder fosfaatgroepen
C
Nucleotiden waarvan de suikergroep een OH mist
D
Nucleotiden waarvan de suikergroep een OH extra heeft
Slide 18 - Quiz
Wat klopt niet?
A
DNA is dubbelstrengs, RNA enkelstrengs
B
RNA heeft uracil ipv thymine
C
DNA is stabieler dan RNA
D
DNA komt alleen in de kern voor, RNA alleen in het cytoplasma
Slide 19 - Quiz
Hieronder staat een stukje DNA-code. Het gaat hier om de coderende streng. TTT-AGC-AAA-CGG Wat is de code van het mRNA dat op basis van deze code gemaakt wordt?
A
TTT-AGC-AAA-CGG
B
UUU-AGC-AAA-CGG
C
AAA-TCG-TTT-GCC
D
AAA-UCG-UUU-GCC
Slide 20 - Quiz
Wanneer vindt in een cel transcriptie plaats?
A
Alleen als de cel moet gaan delen
B
Altijd
C
Altijd, behalve tijdens replicatie en kerndeling
Slide 21 - Quiz
Met welke DNA-matrijscode begint een gen altijd? Welk aminozuur hoort hierbij?
A
AUG, methionine
B
ATG, methionine
C
TAC, methionine
D
UAC, methionine
Slide 22 - Quiz
Hieronder staat een stukje matrijscode TAT-TTG-AAA-ACG welke aminozuren worden hierdoor gecodeerd?
A
tyr ser lys thr
B
thr lys ser tyr
C
ile asn phe cys
D
cys phe asn ile
Slide 23 - Quiz
Welk anticodon heeft het tRNA van tryptofaan?
A
UGG
B
TGG
C
ACC
Slide 24 - Quiz
Komen introns of exons in het rijp mRNA terecht bij prokaryoten?
A
introns
B
exons
C
bij prokaryoten vindt geen splicing plaats, dus er zijn geen introns en exons
Slide 25 - Quiz
Hoe lezen ribosomen het mRNA af? En welke binding vormt het ribosoom?