Clase 28 P4 3HV Escritura 4

¡Bienvenidos a tu clase de español!
28
Hoy es martes
de junio de 2022
1 / 19
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos a tu clase de español!
28
Hoy es martes
de junio de 2022

Slide 1 - Slide

Prepárate para la clase
Maak je klaar voor de les...
timer
1:00
¡Importante!
  • Tu portátil aún está cerrado 
Je laptop is nog dicht.
  • Tu móvil está apagado en y tu bolsa o mochila, la cual está al suelo
Je mobiel is uit en in je tas en die staat op de grond.
  • Tienes tu cuaderno, portátil y bolígrafo
Schrift, laptop en pen heb je bij je.
  • ¡Haz caso y guarda el silencio!
 Let op! Oren open en wees stil!


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Los objetivos de esta clase

Jullie gaan in deze les nog meer oefenen met het schrijven van Spaanse zinnen, zodat je goed voorbereid bij het SO komt 
Je gebruikt alle grammatica die je in  de afgelopen periodes hebt geleerd.


De doelen voor deze les

Slide 4 - Slide

El programa de hoy

1) 15 min oefenen werkwoorden verbuga e/o Quizlet /voca
2)  Tarea escritura
4) Voca overhoren met Quizlet 


Hoy es martes, 
el 7 de junio 2022

Slide 5 - Slide

Planificación hasta el final del periodo 4
Week 16 mei - herhalen lezen + schrijfopdrachten
Week 23 mei - voorbereiding SO
>> Week 30 mei - voorbereiding SO 
Week 6 juni  - SO Zinnen schrijven
Week 13 juni - voorbereiding PW lezen
Week 20 juni - voorbereiding PW lezen
Week 27 juni - PW leesvaardigheid in toetsweek 

Slide 6 - Slide

Proefwerk in de toetsweek:

3 HAVO
Woensdag 29 juni
tijd: 9:20


3 VWO
Dinsdag 28 juni
tijd: 12:45

Slide 7 - Slide

Diccionarios
Vóór het PW aanschaffen:
woordenboeken NL-ESP én ESP-NL

als je volgend jaar verder gaat met Spaans,
 heb je deze zeker nodig!

¡Tienes que pedirlos cuanto antes! Bestel ze zsm!

Slide 8 - Slide

SO Escritura ( schrijfvaardigheid)
¿Qué tienes que saber?     Wat moet je kunnen?

  • Werkwoorden ( regelmatig/ onregelmatig en wederkerende) op de juiste manier vervoegd .
  • Voltooid deelwoord: Presente perfecto ( he hecho, has comido etc.)
  • Toekomende tijd: Futuro próximo ( Ir+ A + heel werkwoord)
  • Gerundio ( ik ben iets op dit moment aan het doen....  vervoeging estar en  werkwoord (-iendo/-ando)
  • Indefinido ( regelmatige werkwoorden én 3 onregelmatige : SER, IR en HACER
  • Een ontkenning ( niet, geen, niets, nooit niemand). Op welke plek in de zin staat dit woord?
  • Bijvoegelijk naamwoord op de juiste plaats ( denk aan m/v én meervoud!)
  • Accenten!!! ( vraagwoorden, estar  en bv. woorden die eindigen op -ión: acción, estación etc
  • Juist gebruik van meervoud bij bezittelijk voornaamwoord én bij Bijvoegelijk naamwoord 

 Zinnen SO (Niet in Remindo , maar op papier)

Slide 9 - Slide

SO Escritura ( schrijfvaardigheid)
REGELS: Waar moet je op letten als je Spaanse zinnen schrijft?  ¡OJO!: Alle regels gelden per zin!
  • Je zin moet helemaal in de juiste tijd staan: presente , presente perfecto, toekomende of verleden tijd.
  • Gebruikt nooit TENER om het voltooid deelwoord te vertalen; tengo hablado X  >> he hablado.
  • Beschouw een bijzin als een nieuwe zin: 1.Vanmiddag eet ik een lekkere salade,  2. omdat ik honger heb.
  • Staan alle werkwoorden bij elkaar?
  • Er hoeft altijd maar 1 werkwoord per zin vervoegd ,  >>> voy a comer
  • Staat je belangrijkste werkwoord in de juiste tijd?
  • Staat het werkwoord in de juiste persoonsvorm?
  • Als het een ontkennende zin is, waar staat de ontkenning dan in de zin?
  • Waar staat het bijvoeglijk naamwoord in de zin?
  • Staat de tijdsaanduiding voor of achteraan in de zin? >>> hoy, esta tarde, mañana
  • Staat de plaatsbepaling voor of achteraan de zin? >>>>Aquí, en Uithoorn, al supermercado
  • Accenten!! ( m.n. bij de vraagwoorden) dónde, cuándo etc.
  • Zijn bijvoeglijk naamwoord/ bezittelijk voornaamwoord aangepast op zelfstandig nw. en meervoud?

 Zinnen SO (Niet in Remindo , maar op papier)

Slide 10 - Slide

¿Qué vas a hacer?/Wat ga je doen: Schrijfopdracht 3 
¿Qué necesitas?/ Wat heb je nodig?: Classroom 
¿Cómo trabajas?/ Hoe werk je?: Tú trabajas solo/sola ; Alleen werken, De 1e 15 minuten werk je stil
¿Cuánto tiempo?: 30 minutos. 
Objetivo (doel): Je oefent weer zinnen schrijven voor het SO

He terminado la tarea ¿y ahora?/ Klaar, en nu?
Verder leren >>>> voca 3.1 , 3.2, 3.3 en ww roze blad.
Ook mag je wertkwoorden oefenen met Verbuga
Trabajo autónomo
-
Zelfstandig werk
Paso a paso: Stappenplan 

Slide 11 - Slide

Escribe estas frases holandesas en español
(20m + bespreken)
  1. Nu ben ik bezig om mijn boek voor Engels te lezen.(G)
  2. Ik hou niet van natuurkunde. Mijn lievelingsvak is geschiedenis.(P)
  3. Ik stond om 7 uur op en ik heb 8 uur geslapen.(I)
  4. Hij heeft de aardappelen met olijfolie , knoflook en zout gemaakt.(PP)
  5. Ik ga in Uithoorn wonen. Dat is een groot dorp in Nederland dichtbij Schiphol. (F)
  6. Vanochtend heb ik geen rode rok gekocht. Ik heb een gele rok gekocht. Vind je die kleur leuk?(P) (PP)
  7. Ik ben met m’n zus naar de supermarkt aan het lopen. (G)
  8. Zaterdag ging ik naar voetbal met m’n vriendinnen (I)
  9. Mijn dochter heeft bruin krullend haar en draagt een bril.(P)
  10. Vandaag ga ik zwemmen in het meer “De Westeinderplassen” met mijn vriendin.(P)
(F)

Slide 12 - Slide

Escribe estas frases holandesas en español
(20m + bespreken)
  1. Ahora estoy leyendo mi libro para inglés.
  2. No me gusta la física. Mi asignatura preferida es la historia
  3. Me levanté a las siete y he dormido ocho horas
  4. Ha hecho las patatas con aceite de oliva , ajo y sal
  5. Voy a vivir en Uithoorn. Es un pueblo grande cerca de Schiphol.
  6. Esta mañana no he comprado una falda roja. He comprado una falda amarilla. ¿Te gusta ese color?
  7. Estoy andando/ caminando al supermercado con mi hermana.
  8. El  sábado fui al fútbol con mis amigas.
  9. Mi hija tiene el pelo rizado castaño y lleva gafas.
  10. Hoy voy a nadar con mi novia en el lago “De Westeinderplassen” .

las soluciones

Slide 13 - Slide

  1. Mi abuela fue una chica muy guapa en 1960 (I)
  2. Antonio, ¿por qué te estás cortando la barba rubia? (G)
  3. Javier está buscando la chica rubia en la fiesta. (G)
  4. Ella ha perdido su collar caro y elegante (PP)
  5. El cinturón marrón de mi papá es muy largo, porque es un hombre gordo (P)
  6. El bigote moreno y la barba rubia que(die) lleva mi tío, no me gustan para nada.(P)
  7. La jugadora de hockey perdió su falda durante(=tijdens) el entrenamiento (I)
  8. ¿Por qué tenemos que aprender esto?(P)
  9. El equipo de ciclismo ha traído el premio, Ellos ganaron el partido (PP)
  10. Los participantes van a ofrecer una experiencia divertida (F)
  11. En las rebajas, los accesorios siempre son demasiados baratos (P)

timer
1:00
Escribe estas frases españolas en holandés

Slide 14 - Slide

  1. Mijn oma was een heel mooi meisje in 1960
  2. Antonio, waarom ben je jouw blonde baard aan het knippen?
  3. Javier is een blond meisje aan het zoeken op het feest
  4. Zij heeft haar dure en elegante ketting verloren
  5. De bruine riem van mijn vader is heel lang, want hij is een dikke man.
  6. de bruine snor en de blonde baard die mijn om heeft vind ik helemaal niet leuk
  7. De hockeyspeelster verloor haar rokje tijdens de training
  8. Waarom moeten we dit leren?
  9. Het wieler team heeft de prijs (mee)gebracht. Zij wonen de wedstrijd.
  10. De deelnemers gaan een leuke ervaring aanbieden
  11. In de uitverkoop zijn de accessoires 
Escribe estas frases españolas en holandés

las soluciones

Slide 15 - Slide

  • La jugadora de hockey perdió su falda durante(=tijdens) el entrenamiento (I)
  • ¿Por qué tenemos que aprender esto?(P)
  • El equipo de ciclismo ha traído el premio, Ellos ganaron el partido (PP)
  • Los participantes van a ofrecer una experiencia divertida (F)
  • En las rebajas, los accesorios siempre son demasiados baratos (P)

  • Ik ben nu bezig met zinnen schrijven voor het vak Spaans (G)
  • Afgelopen zondag gingen zij op bezoek bij hun oma.(I)
  • Hij vond de twee t-shirts leuk en kocht het blauwe en de zwarte t-shirt. (I)
  • De afgelopen weken speelde hij de beste wedstrijd van zijn leven.(I)
  • Juan is naar school gelopen .(PP)

Slide 16 - Slide

  • Ahora estoy escribiendo frases para la asignatura Español
  • El domingo pasado visitaron a su abuelo
  • Le gustó las dos camisetas y compré la camiseta azul y la camiseta negra
  • Las semanas pasadas jugó el mejor partido de su vida.
  • Juan ha caminado a la escuela 

Slide 17 - Slide

APRENDE (LEER):  
VOCA 3.1 t/m 3.2 ( NL> ESP)
+ roze werkwoordenblad 25t/m 50  ( ESP>NL)

Los deberes para la próxima clase
(het huiswerk voor de volgende les...)
¡Mucha suerte!; veel succes!

Slide 18 - Slide

y... ¿Qué has aprendido hoy?
¿Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 19 - Slide