NT2 Vraagwoorden

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

VRAAGWOORDEN

Je wilt een vraag stellen.

Gebruik een vraagwoord!

Een vraagwoord gebruik je om een vraag te maken.

Ken je al een paar vraagwoorden misschien?

Vraagwoorden zijn:

wie - wat - hoe- waar- 

hoe laat - waarom - 

wanneer en welke 

WIE vraagt naar:

1. personen
2. reden
3. dingen
4. op wat voor manier

WAT vraagt naar

1. personen
2. een plaats
3. dingen
4. een tijd

HOE vraagt naar

1. op wat voor manier
2. de tijd
3. iemands leeftijd
4. de reden

HOE LAAT vraagt naar

1. op wat voor manier
2. de tijd
3. iemands leeftijd
4. het aantal

WAAR vraagt naar

1. een reden
2. een manier
3. een plaats
4. de tijd

WAAROM vraagt naar

1. een plaats
2. een reden
3. een leeftijd
4. om hoe laat

WANNEER

1. een jaartal
2. ochtend, middag of avond
3. een dag
4. een tijd in iemands leven

Hoe heet je? 

Anna.

Hoe gaat het ermee? 

Goed en met jou?

Hoe laat is het nu? 

Kwart over drie.

Zinnen met een vraagwoord:

Waarom ga je naar school?

Wie gaat naar de film?

Wanneer gaat hij naar zijn oma?

Wat gaan jullie doen?

Hoe maak je pannenkoeken?

Waar ligt Amsterdam?

Volgorde:

1 vraagwoord

2 werkwoord

3 persoon / ding / dier 

4 de rest

Vraag naar de reden dat
Mouna te laat is

Vraag om welke tijd de les begint.

Vraag welke persoon te laat is.

Vraag op welke dag
de vakantie begint.

... gaat naar het zwembad?

1. Wat
2. Wie
3. Waar
4. Hoe

... is je tas?

1. Wanneer
2. Wat
3. Wie
4. Waar

... begint de les?

1. Hoe laat
2. Welke
3. Wanneer
4. Wie

... boeken wil je lezen?

1. Welke
2. Waar
3. Wat
4. Hoeveel

... broers en zussen heb je?

1. Waar
2. Wat
3. Hoeveel
4. Wie

... is de docent?

1. Waar
2. Welke
3. Wie
4. Wat

... wil je eten?

1. Wie
2. Wat
3. Wanneer
4. Waar

... is het station?

1. Waar
2. Wie
3. Wat
4. Hoe

... ga je naar school?

1. Waar?
2. Waarom?
3. Wie?
4. Wat?

vragen?