Grammatica Leerjaar 4

Grammatica Leerjaar 4
Alle grammatica uitleg is ook te vinden bij de hoofdstukken en opdrachten zelf.
1 / 32
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 32 slides, with text slides.

Items in this lesson

Grammatica Leerjaar 4
Alle grammatica uitleg is ook te vinden bij de hoofdstukken en opdrachten zelf.

Slide 1 - Slide

Grammar Recap
  • Past Simple
  • Present Perfect
  • Past Continuous

Slide 2 - Slide

Grammar Recap
Past Simple (ww+ed)
Gebeurtenis in verleden, is nu afgelopen
Key words: tijdsbepalingen (yesterday, last summer, in 1966)

LET OP: Onregelmatige werkwoorden!

Slide 3 - Slide

Grammar Recap
Present Perfect (have/has ww+ed (past participle))
In het verleden begonnen, nu nog bezig / gebeurtenis waarvan je het resultaat nu merkt
Key words: since, for, already, yet, never

Slide 4 - Slide

Grammar Recap
Past Continuous (was/were ww+ing)
Langere actie in het verleden
Key words: while, all day...

Slide 5 - Slide

Grammar Recap
Combinatie Past Simple & Past Continuous
Gebruikt om aan te geven dat iets gebeurde terwijl iets anders aan de gang was.
Korte actie (past simple) onderbreekt lange actie (Past Continuous)
"While I was cooking, my phone rang."

Slide 6 - Slide

Negations (ontkenningen)
Om te zeggen dat iets NIET zo is
  • to be / have got / hulpwerkwoorden -> not erachter plakken
       -> wasn't / weren't / hasn't got / haven't got
  • Geen to be / have got  in de zin? -> gebruik to do + not 
       -> don't / doesn't / didn't + hele werkwoord

Slide 7 - Slide

Questions
  • to be / to have / hulpwerkwoorden (can, could, will, should, may, might, must, ought to)
       -> plaats je vooraan, de rest blijft hetzelfde
  • andere werkwoorden?
       -> do / does / did  (+ subject) + hele ww

Slide 8 - Slide

Negative questions
Om bevestiging te vragen & om ergenis / ongeloof uit te drukken.
  • Can’t you tell me more?
  • Isn’t the music too loud?
  • Didn’t she make a guest appearance in that sitcom?

Slide 9 - Slide

Pitfalls
They're / There / Their
Where / Were / We're
Your / You're
Its / It's 
Than / Then
Too / to
Whose/ Who's

Slide 10 - Slide

Pitfalls
Homophones: woorden die dezelfde uitspraak hebben maar een andere betekenis hebben

PS. Google Translate doet dit niet altijd goed voor je ;)

Slide 11 - Slide

They're / Their / There
They're -> verkorte vorm van "they are"

Their -> bezittelijk voornaamwoord: van "they"

There -> geeft een 'plaats' aan

Slide 12 - Slide

Then / Than
Then -> geeft tijd of consequentie aan

Than -> gebruik je bij een vergelijking

Slide 13 - Slide

Where, Were, We're
Where -> vragende voornaamwoord voor 'plaats'

Were -> verleden tijd voor 'to be'

We're -> verkorte vorm van "we are"


Slide 14 - Slide

You're / Your
You're -> verkorte vorm van "you are"

Your -> bezittelijk voornaamwoord: van "you"

Slide 15 - Slide

too / to
Too -> betekent "ook", of geeft "heel veel" aan

To -> voorzetsel

Slide 16 - Slide

It's / Its
It's -> verkortte vorm van "it is" en "it has"

Its -> bezittelijk voornaamwoord: van "it"

Slide 17 - Slide

Who's / Whose
Who's -> korte vorm van 'who is'

Whose -> bezittelijke vorm

Slide 18 - Slide

Grammar Recap
  • Past Simple
       - werkwoord+ed
  • Past Continuous
       - was/were + werkwoord+ing
  • Present Perfect
       - have/has + werkwoord+ed (past participle)

Slide 19 - Slide

Grammar Recap
Past Perfect - voltooid verleden tijd
  • had werkwoord+ed (past participle/voltooid deelwoord)
1. Om aan te geven dat iets eerder gebeurd is dan iets anders            (past simple)
2. bij indirect speech  --> geeft aan wat iemand heeft gezegd.
Key words: after, before, when, as soon as, just, already, still, ever, never

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Used to + hele ww
Nederlands: "vroeger (altijd)"
Gebruik:
  • Dat iets in het verleden regelmatig gebeurde (gewoonte), maar nu niet meer.
You used to call me every weekend.
  • Dat iets in het verleden zo was, maar nu niet meer zo is.
In the 1960's workers used to have a 7-day workweek.

Slide 22 - Slide

One / Ones                                   1
One (enkelvoud) / Ones (meervoud)
Gebruik:
1. Wanneer je een ZN verderop in een zin wil herhalen
Do you prefer the black shoes or the red ones?
This pizza tastes better than that one.

Slide 23 - Slide

One / Ones                                      2
2. Om een ZN te vervangen:
       - na een bijvoegelijk naamwoord
       - na which 
       - na this, that, these, those
People have big problems and small ones.
I have to read a book. Which one should I pick?
Do you like westerns? This one is a classic.

Slide 24 - Slide

All verb tenses
  • to be going to
  • will
  • Present perfect
  • Past perfect
  • Present simple
  • Present continuous
  • Past simple
  • Past Continuous

Slide 25 - Slide

Present / Past Simple
Present simple: feiten, gewoontes, regelmatigheden
regel: stam ww(+s)

Past simple: in verleden gebeurd en afgerond.
regel: ww+ed (óf onregelmatig)

Slide 26 - Slide

Present / Past Continuous
Present continuous: actie die NU bezig is
regel: am/is/are + ww+ing

Past continuous: actie in verleden die tijdje aan de gang was
regel: was/were + ww+ing

Slide 27 - Slide

Present / Past Perfect
Present perfect: in verleden bezig geweest en nu resultaat / ervaringen tot nu toe / nu nog bezig
regel: have/has + ww+ed (= voltooid dw) óf onregelmatig

Past perfect: dit is eerder gebeurt dan iets anders
regel: had + ww+ed (= voltooid dw) óf onregelmatig

Slide 28 - Slide

To be going to / Will
To be going to: wanneer iemand iets in de toekomst (niet) van plan is / voorspelling met MET bewijs
regel: to be + going to + hele ww

Will: beloftes / aankondigingen / besluiten / voorspelling ZONDER bewijs
regel: will + hele ww

Slide 29 - Slide

Verb tenses timeline

Slide 30 - Slide

If-sentences
1. voor feiten.
If you press this switch, the light goes on.
2. als je (bijna) zeker weet dat iets gaat gebeuren. 
If it doesn’t rain, we’ll go to the park.
3. als je (bijna)zeker weet dat iets niet gaat gebeuren.
If I had more money, I would buy a computer.

Slide 31 - Slide

If-sentences
Let op Verb Tense combinaties:
1. If you press this switch, the light goes on. 
  • present simple / present simple
2. If it doesn’t rain, we’ll go to the park. 
  • present simple / will + hele ww
3. If I had more money, I would buy a computer. 
  • past simple / would + hele ww

Slide 32 - Slide