Toets 5 Goederen verzenden (1)

Toets 5 begrippen en vaktermen


Deze begrippentoets bestaat uit 25 vragen over begrippen en vaktermen die je moet kennen om Kerntaak 3 te kunnen afronden.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
Orders verzamelenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Toets 5 begrippen en vaktermen


Deze begrippentoets bestaat uit 25 vragen over begrippen en vaktermen die je moet kennen om Kerntaak 3 te kunnen afronden.

Slide 1 - Slide

Wat is deze man aan het doen?
A
Hij zekert de lading.
B
Hij stabiliseert de lading
C
Hij stuwt de lading
D
Hij spant de lading aan.

Slide 2 - Quiz

Een chauffeur remt hard met een lading van 10.000kg. Tegen welke voorwaartse kracht moet de ladingzekering bestand zijn?
A
Tegen een kracht van 8.000kg.
B
Tegen een kracht van 10.000kg.
C
Tegen een kracht van 5.000kg.
D
Tegen een kracht van 7.500kg.

Slide 3 - Quiz

Op de spanband staat o.a. SHF 50 daN. Waar staat dat voor?
A
Dat de band gebruikt mag worden voor een minimale last van 50 daN.
B
Dat de band is goedgekeurd om de lading neerwaarts te zekeren tot 50 daN.
C
Dat de band met een handkracht van 50 daN op de ratel mag worden aangetrokken.
D
Dat de band bedoeld is voor het direct zekeren van een lading van 50 daN.

Slide 4 - Quiz

Als je een spanband aantrekt:
A
neemt de wrijving af door de neerwaartse kracht.
B
neemt de zwaartekracht af door de neerwaartse kracht.
C
neemt de wrijving toe door de neerwaartse kracht.
D
neemt de zwaartekracht toe door de neerwaartse kracht.

Slide 5 - Quiz

Waarom gebruik je een antislipmat?
A
Het gewicht van de lading wordt verdeeld over de antislipmat.
B
De oppervlakte van de lading op de laadvloer wordt vergroot door de antislipmat.
C
De wrijving tussen de lading en de laadvloer wordt verkleind.
D
De wrijving tussen de lading en de laadvloer wordt vergroot.

Slide 6 - Quiz

Wat is het zwaartepunt van een last?
A
Het punt waar de lading het zwaarste is.
B
Het middelpunt van de last.
C
Het punt waaromheen al het gewicht van de last gelijk verdeeld is.
D
Het punt waar de last gaat kantelen.

Slide 7 - Quiz

Wat is een slowmover?
A
Een intern transportmiddel dat geautomatiseerd beweegt.
B
Een product dat niet zo vaak verkocht wordt.
C
Een zwaarbeladen, verrijdbare stelling.
D
Een laadvloer die in één keer in de vrachtwagen schuift.

Slide 8 - Quiz

In welke categorie hoort dit bord thuis?
A
Reddingsborden.
B
Brandbestrijdingsborden
C
Waarschuwingsborden.
D
Gebodsborden.

Slide 9 - Quiz

Wat is preventief onderhoud?
A
Onderhoud dat wordt uitgevoerd als een probleem of stilstand dreigt en je wilt dit voorkomen.
B
Onderhoud dat op vaste momenten wordt uitgevoerd om problemen of stilstand te voorkomen.
C
Onderhoud dat regelmatig wordt uitgevoerd om uitval van installaties te voorkomen.
D
Onderhoud om ontstane gebreken te herstellen, waarna het gebrek niet meer op kan treden.

Slide 10 - Quiz

Welke bewering is niet juist?
A
Netto = Bruto - Tarra
B
Bruto = Netto + Tarra
C
Tarra = Bruto - Netto
D
Bruto = Netto - Tarra

Slide 11 - Quiz

Wat betekent het begrip nestbaar?
A
Een methode om goederen te transporteren door ze in elkaar te plaatsen.
B
Een techniek om verpakkingen te maken die in elkaar passen voor efficiëntere opslag.
C
Een manier om goederen op een vrachtwagen te laden zonder dat ze bewegen.
D
Een proces om goederen te sorteren in logistieke centra voor snellere levering.

Slide 12 - Quiz

Wat is een dockleveler?
A
Een aanbouw om een laad- en losplaats tijdens het werk te beschermen tegen weer en wind.
B
Een mechanisme op een vrachtwagen waarmee je de laadvloer op het juiste niveau kunt brengen.
C
Een inklapbare rijplaat in een dockshelter die je uit kunt klappen om een vrachtwagen te lossen.
D
Een losse rijplaat die je in een vrachtwagen kunt leggen om deze gemakkelijker te kunnen lossen.

Slide 13 - Quiz

Wat wordt hier uitgebeeld?
A
Het kantelpunt.
B
Het zwaartepunt.
C
Het evenwichtspunt.
D
Geen van de andere.

Slide 14 - Quiz

Wat zie je op de afbeelding?
A
Een 8 hoekige tub.
B
Een IBC.
C
Een octabin.
D
Een bioverpakking.

Slide 15 - Quiz

Wat is een transporteenheid?
A
Een verpakking van goederen die verzameld kan worden op een bestelling voor een klant.
B
Een doos, pallet of rolcontainer met goederen die verstuurd en gevolgd kan worden.
C
Een order die compleet is en verstuurd kan worden.
D
Een eenheid waarmee goederen verzonden worden zoals een vrachtwagen of een trailer.

Slide 16 - Quiz

Wat bedoelen we met de geadresseerde op een vrachtbrief?
A
De verlader.
B
Het laadadres.
C
Het losadres.
D
De klant.

Slide 17 - Quiz

Welke vrachtbrief zie je op de afbeelding?
A
Een CMR voor internationaal transport over de weg.
B
Een CIM voor vervoer per spoor.
C
Een AVC vrachtbrief.
D
Een Air Waybill

Slide 18 - Quiz

In het beroepsgoederenvervoer is een vrachtbrief niet verplicht......
A
Voor verhuisbedrijven.
B
Voor vrachtwagens met een laadvermogen, minder dan 500 kg.
C
Voor eigen vervoer binnen Nederland.
D
Alle 3 genoemde opties.

Slide 19 - Quiz

Een CMR-vrachtbrief is een internationale overeenkomst betreffende internationaal vervoer over de weg.
A
Een CMR is verplicht voor alle vervoer over de weg van en naar landen die aangesloten zijn bij het CMR-verdrag.
B
Een CMR is verplicht voor alle vervoer van en naar landen binnen de Europese Unie.
C
Een CMR is verplicht voor alle vervoer over de weg van en naar landen binnen de Europese Unie + Noorwegen en Zwitserland.
D
Een CMR is verplicht voor alle vervoer over de weg, met uitzondering van verhuizingen.

Slide 20 - Quiz

Wat is criminele derving?
A
Verlies van geld of goederen door diefstal.
B
Verlies van geld of goederen door verschillende oorzaken waarbij sprake is van opzet.
C
Verlies van geld of goederen die niet geregistreerd zijn.
D
Verlies van geld of goederen door fouten in het computersysteem.

Slide 21 - Quiz

Wat betekent dit etiket?
A
Product rechtop vervoeren.
B
Verplichte rijrichting.
C
Deze zijde boven.
D
Alleen stapelen op de aangegeven zijde.

Slide 22 - Quiz

Wat is een contragewicht?
A
Een gewicht dat ervoor zorgt dat je de lading op kunt tillen.
B
Een gewicht dat ervoor zorgt dat je de last kunt verplaatsen.
C
Een gewicht dat ervoor zorgt dat een systeem of transportmiddel in balans blijft.
D
Een gewicht dat ervoor zorgt dat een systeem of transportmiddel op zijn plaats blijft.

Slide 23 - Quiz

Wat is een AED?
A
Een AED is een Automatische Externe Defibrilator.
B
In de AED staan alle regels beschreven met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen.
C
In de AED staan alle regels beschreven voor transportbedrijven met betrekking tot voedselveiligheid.
D
Een AED is een afkorting voor de afspraken die zijn gemaakt tussen aangesloten logistieke bedrijven en vervoersbedrijven.

Slide 24 - Quiz

Wat betekent zekeren van lading?
A
Het veilig en betrouwbaar vastzetten van lading in een vrachtruimte.
B
Het verzekeren van het transport zodat de lading bij schade vergoed wordt.
C
Het stabiliseren van pallets voordat deze geladen worden.
D
Het stevig tegen elkaar zetten van pallets in de vrachtruimte zodat deze niet meer kunnen bewegen.

Slide 25 - Quiz

Wat bedoelen we met verzendverpakken?
A
Het proces van het ontvangen van pakketten?
B
Het verpakken van producten voor verzending van goederen naar klanten of ontvangers.
C
Het labelen van dozen voor transport.
D
Het stapelen van items in een magazijn voor verzending.

Slide 26 - Quiz