6.4 De handel in grondstoffen

Wat gaan we doen vandaag?
  • Uitleg paragraaf 4 (20 min) 
  • zelfstandig werken (25 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen vandaag?
  • Uitleg paragraaf 4 (20 min) 
  • zelfstandig werken (25 min)
  • Wat hebben we geleerd (5 min)

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 6.4
De handel in grondstoffen

Slide 2 - Slide

De handel in grondstoffen 6.4
Je leert vandaag meer over de handel in grondstoffen, dit kan belangrijk zijn voor de welvaart in een land. 


Slide 3 - Slide

Herhaling: Wat betekent in jouw ogen welvaart?

Slide 4 - Open question

6.4 Handel in grondstoffen
  • Prijs komt tot stand door vraag en aanbod.
  • Vraag omhoog?
  • Prijs??
  • Omhoog

Slide 5 - Slide

6.4
Vraag & aanbod zorgen voor de totstandkoming van de prijzen:
  • Als de vraag groter is dan het aanbod > prijs is hoog
  • Als de vraag kleiner is dan het aanbod > prijs is laag




Slide 6 - Slide

6.4 Handel in grondstoffen

Slide 7 - Slide

6.4
Prijzen van grondstoffen wisselen. Er is een wereldmarkprijs per product.




Slide 8 - Slide

6.4 Handel in grondstoffen
  • Wisselende prijzen zijn onhandig
  • Lage prijs is goed voor consument
  • Lage prijs is slecht voor welvaart producent
  • Onzekerheid inkomen

Slide 9 - Slide

Prijzen van grondstoffen wisselen. Er is een wereldmarkprijs per product.
A
Voor een consument is een lage prijs voordelig
B
Voor een consument is een lage prijs nadelig

Slide 10 - Quiz

Prijzen van grondstoffen wisselen. Er is een wereldmarkprijs per product.
A
Voor een producent is een lage prijs voordelig
B
Voor een producent is een lage prijs nadelig

Slide 11 - Quiz

6.4
Gevolgen van lage exportprijzen:
  • Ongunstige ruilvoet
  • Lage lonen
  • Een lage welvaart
Ruilvoet = de verhouding tussen de gemiddelde exportprijzen en de gemiddelde importprijzen
Een grondstoffenfonds kan de prijs van een grondstof stabiel maken



Slide 12 - Slide

§4 Ruilvoet

Slide 13 - Slide

Ruilvoet
  • Ruilvoetverslechtering

Slide 14 - Slide

  • Ruilvoetverslechtering:                
Je moet meer producten exporteren om hetzelfde te kunnen importeren

Slide 15 - Slide

6.4 Ruilvoet
  • Lagere ruilvoet 
  • Minder import omdat opbrengst van export afneemt
  • Welvaart daalt

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

6.4
Het grondstoffenfonds. Als de prijs te ver daalt koopt de regering grondstoffen op met geld van het grondstoffenfonds. Er is minder aanbod, de prijsdaling stopt. Als het product te duur wordt verkoopt de regering weer wat. 

Slide 18 - Slide

6.4 Grondstoffenfonds
  • Opslag kost geld
  • Kwaliteitsverlies
  • Weinig aanbod dus... 
  • Hogere prijzen

Slide 19 - Slide

6.4
Het grondstoffenfonds

Werkt alleen bij houdbare producenten. Sommige producenten bijvoorbeeld tomatentelers spreken daarom af producten te vernietigen om het aanbod beperkt te houden. 

Slide 20 - Slide

6.4
Monocultuur
Bij sommige ontwikkelingslanden is er sprake van een monocultuur een groot deel van de export van een land bestaat uit één grondstof (een land is dan zéér afhankelijk van die grondstof). Dat is risicovol.  

Slide 21 - Slide


Een grondstoffenfonds komt in actie als de prijs van een product zo ver afwijkt van het normale prijsniveau dat de opbrengst voor producenten in gevaar komt. Dat kan bij een te lage prijs zijn, maar ook bij een te hoge prijs.

In welk jaar koopt het grondstoffenfonds producten op?
A
2002
B
2006
C
2010
D
2014

Slide 22 - Quiz



In welk jaar verkoopt het grondstoffenfonds producten?
A
2002
B
2007
C
2010
D
2014

Slide 23 - Quiz

Wanneer is er sprake van een monocultuur in een land?
A
Als er voornamelijk maar één bevolkingsgroep leeft
B
Als er voornamelijk maar één godsdienst is toegestaan
C
Als er voornamelijk maar één product wordt geproduceerd
D
Als er voornamelijk maar één taal wordt gesproken

Slide 24 - Quiz

Victor en Rolf hebben het over kleding uit Bangladesh.
Victor zegt: ‘De kleding uit Bangladesh zorgt voor een monocultuur. Het is hun belangrijkste exportproduct.’
Rolf zegt: ‘Als ze de kwaliteit van die kleding verhogen, kunnen ze hun ruilvoet verbeteren.’ Wie heeft gelijk?
A
Victor
B
Rolf
C
Beide
D
Niemand

Slide 25 - Quiz

Zelfstandig werken
  • Maken opdrachten hoofdstuk 6 paragraaf 4

  • Lees de theorie op bladzijde 59
  • Maak de opdrachten 

Slide 26 - Slide

opdrachten maken

Slide 27 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 28 - Slide