4T H2 Lezen - verbanden en signaalwoorden in een tekst
Hoofdstuk 2: Lezen (blz. 42)
- Mobiel in je tas
- iPad en boek op tafel
- Log in op LessonUp
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 2: Lezen (blz. 42)
- Mobiel in je tas
- iPad en boek op tafel
- Log in op LessonUp
Slide 1 - Slide
Lesdoelen:
Je kunt veelvoorkomende verbanden en signaalwoorden herkennen, benoemen en begrijpen.
Slide 2 - Slide
Wat is een signaalwoord?
Verbindingswoorden
Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s
Slide 3 - Slide
chronologisch verband (tijd)
voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.
Slide 4 - Slide
Opsomming
En, ook, ten eerste, ten slotte, vervolgens, tevens, bovendien
Voorbeeld:
• Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. (= uitspraak/bewering)
In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen. (= opsomming van drie zaken)
Slide 5 - Slide
Tegenstelling
maar, echter, hoewel, daarentegen, in tegenstelling tot (i.t.t.), in plaats van (i.p.v.),
ook al, niettemin, weliswaar, toch, integendeel, aan de ene kant, aan de andere kant
Voorbeeld:
Quinten is een ontzettend avontuurlijke vent. (= uitspraak)
Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven. (= tegenstelling)