Les 7: Signaalwoorden en tekstverbanden

1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
6:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Signaalwoorden
  • Door signaalwoorden kun je als lezer ‘signaleren’ dat er in de tekst sprake is van bijvoorbeeld een tegenstelling, een chronologisch verband of een oorzaak en gevolg.
  • Signaalwoorden geven het verband aan tussen alinea's, zinnen en zinsdelen.

Slide 4 - Slide

Signaalwoorden en zinsverbanden
Zinnen en alinea’s staan niet zomaar achter elkaar. Tussen zinnen en alinea’s bestaan verbanden. Ze vormen samen een goed lopend geheel. 

Een verband tussen zinnen: zinsverband
Een verband tussen alinea’s: alineaverband

Vaak wordt een verband aangegeven door een signaalwoord.
Soms moet je het signaalwoord er zelf bij bedenken. 


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Verbanden
  • uitspraak - opsomming
  • uitspraak - tegenstelling
  • uitspraak - voorbeeld
  • middel - doel
  • oorzaak - gevolg
  • uitspraak - vergelijking
  • uitspraak - reden
Deze verbanden kunnen ook tussen zinnen voorkomen

Slide 7 - Slide

 Alineaverbanden
  • Uitspraak-conclusie: dus, concluderend, hieruit volgt na een of meer uitspraken een conclusie

  • Uitspraak-samenvatting: samenvattend, kortom, al met al
Na een of meer uitspraken worden de belangrijkste punten worden samengevat

  • Uitspraak-voorwaarde: mits, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat
Na een of meer uitspraken wordt een voorwaarde gesteld

Slide 8 - Slide

Zinsverbanden: opsomming en tegenstelling
  • Opsomming/opsommend verband
  • Na een uitspraak worden verschillende dingen opgesomd.
  • Signaalwoorden: ook, verder, bovendien, daarnaast, nog, niet alleen...maar ook, ten eerste, ten tweede
  • VB: Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarna gevolleybald en tot slot gebasketbald.

  • Tegenstelling/tegenstellend verband
  • Na een uitspraak wordt het tegengestelde beweerd.
  • Signaalwoorden: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds...anderzijds, daar staat tegenover
  • VB: Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.

Slide 9 - Slide

  • Zinsverbanden: voorbeeld/toelichtend en middel-doel
  • Voorbeeld/voorbeeldgevend/toelichtend
  • Na een uitspraak volgt een voorbeeld / een aantal voorbeelden.
  • Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals, dat wil zeggen, met andere woorden
  • bv: Mijn vriendin is gek op Russisch eten, zoals plov.

  • Middel-doel
  • Iemand noemt een doel en een middel waarmee dat doel kan worden bereikt.
  • Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te...
  • bv: De ridder doodt de draak, daarmee wil hij het hart van de prinses veroveren.

Slide 10 - Slide

Zinsverbanden: vergelijking en voorwaarde
  • Vergelijking/vergelijkend verband
  • Na een uitspraak worden er 2 of meer dingen met elkaar vergeleken. 
  • Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met
  • vb: Ik houd niet van sperziebonen, evenals gekookte wortels, die lust ik ook niet.

  • Voorwaarde/voorwaardelijk verband
  • Bij een uitspraak wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde gesteld.
  • Signaalwoorden: als, mits, wanneer, indien, tenzij, op voorwaarde dat
  • vb: Ik ga dat echt niet doen, tenzij ik er betaald voor krijg,

Slide 11 - Slide

Zinsverbanden: reden en oorzaak-gevolg
  • Reden/redengevend verband
  • Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
  • Signaalwoorden: daarom, want, omdat, namelijk
  • VB: We krijgen bij Nederlands veel huiswerk, om die reden is hij mijn minst favoriete docent.

  • Oorzaak-gevolg
  • Iemand doet een uitspraak die een oorzaak heeft. Daarna wordt het gevolg genoemd.
  • Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
  • VB: Soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekendplannen in het water vallen.

Slide 12 - Slide

Zinsverbanden: samenvatting en conclusie
  • Samenvatting/samenvattend verband
  • Na één of meer uitspraken worden de belangrijkste punten samengevat.
  • Signaalwoorden: kortom, samenvattend, al met al, etc.
  • VB: Op zaterdag heb ik een voetbalwedstrijd en op zondag ga ik naar de stad met vrienden. Al met al heb ik een druk weekend.

  • Conclusie/concluderend verband
  • Na één of meer uitspraken volgt een eindoordeel of besluit.
  • Signaalwoorden: dus, concluderend, hieruit volgt, etc.
  • VB: Er zijn veel lessen uitgevallen, dus de docent moet de deadline voor het opstel maar even uitstellen.

Slide 13 - Slide

1. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welke signaalwoorden geven dit verband aan?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarna gevolleybald en tot slot gebasketbald.

Slide 14 - Open question

3. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welk signaalwoord hoort daarbij?

Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA.

Slide 15 - Open question

10. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband MIDDEL-DOEL?
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 16 - Quiz

13. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband OPSOMMING?
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 17 - Quiz

15. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband CONCLUSIE?
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 18 - Quiz

Uitspraak - opsomming
Uitspraak - tegenstelling
Uitspraak - voorbeeld
niet alleen ... maar ook
bijvoorbeeld
daar staat tegenover
Maar
Ook
bovendien
daarentegen
Integendeel
Zoals

Slide 19 - Drag question

Noteer de drie signaalwoorden die worden genoemd.

Slide 20 - Slide

Noteer nu de tekstverbanden achter de signaalwoorden.

Slide 21 - Slide

Tekstverband: VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 22 - Quiz

Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 23 - Quiz

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 24 - Quiz

Tekstverband: MIDDEL-DOEL
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 25 - Quiz

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 26 - Quiz

Tekstverband: UITSPRAAK-VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 27 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 28 - Quiz

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 29 - Quiz

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 30 - Quiz

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 31 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Samenvattend verband
D
Toelichtend verband

Slide 32 - Quiz

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?
A
Samenvattend verband
B
Voorwaardelijk verband
C
Toelichtend verband
D
Redengevend verband

Slide 33 - Quiz

Welk tekstverband zie je in deze zin?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
Opsommend
B
Tegenstellend
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk

Slide 34 - Quiz

In welke zin wijzen de signaalwoorden op een chronologisch verband?
A
Ik wil langskomen, maar ik heb helaas geen tijd.
B
Ik ga eerst sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik kom langs, omdat ik daar zin in heb.
D
Ik kom samen met mijn moeder op bezoek.

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Welk tekstverband zie je tussen de alinea's?

Slide 37 - Open question

Aan welke signaalwoorden zie je dat?

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Link

Welke signaalwoorden heb je in de tekst "Waarom groeien paddenstoelen alleen in de herfst?" gezien. Noteer ze hier.

Slide 41 - Open question

Noteer één voorwaarde met bijbehorende signaalwoord(en) uit de tekst 'Waarom groeien paddenstoelen alleen in de herfst?'. Citeer de zin waarin die voorwaarde staat.

Slide 42 - Open question

Wat is de functie van een signaalwoord?
A
Ze verwijzen naar een persoon, dier of ding in de tekst.
B
Ze geven structuur/verbanden aan in de tekst, zodat je die beter gaat begrijpen.
C
Ze geven het belangrijkste aan wat er in die alinea wat gezegd.
D
Ze geven het belangrijkste aan wat er in die tekst over het onderwerp wordt gezegd.

Slide 43 - Quiz

Zet de juiste zinnen met signaalwoorden bij de juiste verbanden
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Voorbeeldgevend verband
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
Verband van oorzaak - gevolg
Voor het feest kopen we behalve chips, ook nog chocolade, en nootjes ook nog eiersalade en toastjes 
Als gevolg van de storm waren diverse wegen geblokkeerd
We wilden Netflix kijken. Zo hadden we de keuze uit Lucifer, the Blacklist of Emily in Paris
Nadat we de afwas hebben gedaan, kunnen we eindelijk een potje kaarten 
Het lawaai bij de buren was zo hard waardoor ik me niet meer kon concentreren.
Ik moet op tijd opstaan, echter ik druk maar steeds die snooz-knop in. 
Het was aardedonker, doordat de stroom was uitgevallen
Ten slotte eindigden we de vakantie met een dagje strand. 

Slide 44 - Drag question

Wat is hier geen signaalwoord van het tekstverband 'voorbeeld'?
A
toch
B
zo
C
neem nou
D
onder andere

Slide 45 - Quiz

Wat is hier geen signaalwoord van
het tekstverband 'opsomming'?
A
ook (nog)
B
tevens
C
bovendien
D
ter illustratie

Slide 46 - Quiz

Opdracht kiezen in Op Niveau 
  • Tot het einde van de les mag je, in stilte, zelf kiezen welke opdrachten je gaat maken. Ben je klaar, maak dan een andere opdracht. 
  • Leerlingen met vragen over de lesstof mogen bij mij komen.

Opdrachtenboek Op Niveau vwo 3 kun je downloaden bij de les van vandaag () in SomToday.

  • Les 1: signaalwoorden. Bladzijde 35 t/m 39.
  • Les 1: zinsverbanden. Bladzijde 39 t/m 43 
  • Les 2: opbouw alinea en tekst; hoofdgedachte en verbindingsmanieren. Bladzijde 83 t/m 87

  • Les 3: tekstdoelen en tekstsoorten. Bladzijde 130 t/m 137.   
  • *Les 3: tekstdoelen en tekstsoorten. Cambiumned 


Slide 47 - Slide

Slide 48 - Video