In Magister zet ik een lijst met wat je moet kennen en kunnen!
Slide 2 - Slide
Wat doe je om de stam van een werkwoord te vinden?
Slide 3 - Open question
Wat is de stam van missen?
A
mis
B
miss
Slide 4 - Quiz
Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord?
Slide 5 - Open question
Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
(liggen-vd) Steven heeft gisteren de heel dag op de bank ...
A
ligt
B
lag
C
geliggen
D
gelegen
Slide 6 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
(bereiden-vt) Laatst ... ik een gerecht uit een recent gekocht kookboek.
A
bereidde
B
bereide
C
bereidt
D
bereid
Slide 7 - Quiz
OEFENEN, OEFENEN, OEFENEN, ....
Pak een laptop en ga naar de digitale leeromgeving. Je kunt gaan oefenen met spelling H1. Je kunt werken aan alle opdrachten, test jezelf of versterk jezelf!
Let op! Je hebt oortjes nodig om 'Test Jezelf' te kunnen maken.
Slide 8 - Slide
Vind je een computerles prettig werken?
Ja = duimpje omhoog Nee = duimpje naar beneden
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Vandaag
- Herhalingsvragen (spelling + dicteewoorden)
- Theorie 'Meervoud op - iën, -ieën, -eën'
- OEFENEN OEFENEN OEFENEN
- Lezen?
Slide 11 - Slide
H1. Hoe spel je het woord?
A
de sjocoladebol
B
de chokoladebol
C
de sjokoladebol
D
de chocoladebol
Slide 12 - Quiz
H1. Hoe spel je het woord?
A
de resjerscheur
B
de rechercheur
C
de rechersjeur
D
de resjersjeur
Slide 13 - Quiz
H1. Wat is de stam van het woord joggen?
A
jog
B
jogg
Slide 14 - Quiz
H1. Wat is de ik-vorm van het woord joggen?
A
jog
B
jogg
Slide 15 - Quiz
H1. Is fladderen een sterk of zwak werkwoord?
A
sterk
B
zwak
Slide 16 - Quiz
(cirkelen -vt) De drone ... de hele tijd boven onze tuin.
A
cirkelt
B
cirkeldt
C
cirkelte
D
cirkelde
Slide 17 - Quiz
H2. Hoe spel je het woord?
A
menuutje
B
menu'tje
C
menuu'tje
D
menutje
Slide 18 - Quiz
H2. Hoe spel je het woord?
A
foto'tje
B
fotoo'tje
C
fotootje
D
fototje
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Video
Wat is het meervoud van slee?
A
sleen
B
sleën
C
sleeën
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Video
Wat is het meervoud van idee?
A
ideen
B
ideën
C
ideeen
D
ideeën
Slide 23 - Quiz
Waar ligt de klemtoon bij het woord olie?
A
Olie
B
oLIE
Slide 24 - Quiz
Het ligt op de 'O' bij olie. Wat is dan het meervoud van olie?
A
olien
B
oliën
C
olieën
D
olien
Slide 25 - Quiz
Wat doe je om te weten te komen of je het meervoud met -iën schrijft of met -ieën?