Zelfstandig werkwoord (zww): in een zin met een ww gezegde. Heeft een duidelijke vaste betekenis. Vb: lezen, drinken, voetballen.
Hulpwerkwoord (hww): kan niet alleen in een zin voorkomen. Het 'helpt' om het gezegde te maken. In een zin met meer werkwoorden is de pv altijd een hww. Voorbeelden van hww: hebben, zijn, kunnen, moeten, zullen, willen.
koppelwerkwoord (kww): staat in een zin met een nw gezegde. Een koppelwerkwoord koppelt dat wat iemand/iets is, wordt of blijft aan het onderwerp. Koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, (blijken, lijken, schijnen, heten), ((dunken, vóórkomen))