Meewerkend voorwerp

Pak je boek en ga lekker lezen
Welkom!
timer
8:00
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Pak je boek en ga lekker lezen
Welkom!
timer
8:00

Slide 1 - Slide

Grammatica
Meewerkend voorwerp

Slide 2 - Slide

Lesdoel:


Ik kan het meewerkend voorwerp vinden in een zin

Slide 3 - Slide

Maar wat zijn de zinsdelen?
Schrijf de zinnen over, verander ze in je hoofd van volgorde
Zet verticale strepen tussen de zinsdelen:
1. Ik ga met mijn fiets naar het winkelcentrum.
2. Hein heeft zijn moeder een euro gegeven.
3. Met een lekke band loopt Pieter terug naar huis.
4. Sophia geeft Lizet een dikke knuffel.

Slide 4 - Slide

De zinsdelen zijn:

1. Ik           ga           met mijn fiets               naar het winkelcentrum.
2. Hein         heeft              zijn moeder          een euro         gegeven.
3. Met een lekke band           loopt          Pieter        terug naar huis.
4. Sophia               geeft                  Lizet                   een dikke knuffel.

Slide 5 - Slide

Theorie zinsdelen

Gezegde: alle werkwoorden in de zin

Persoonsvorm => verander de zin van tijd                                      (geeft-gaf)


Onderwerp: wie (wat) + gezegde?                                                      (wie geeft?)

Lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp?             (wat geeft hij?)


meewerkend voorwerp: aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?                                                                                          (aan wie geeft hij geld?)

Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp

  • Aan / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
  • Check daarna of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.
Sietse geeft een kus aan Julia.=> Aan wie geeft Sietse een kus?
Pieter vraagt Erwin wat hij denkt. => Aan wie vraagt Pieter wat hij denkt?




Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Op welke manier kun je de pv níet vinden in een zin?
A
de zin vragend maken
B
de zin van tijd veranderen
C
Wie/wat + ow + wg?
D
de zin van meervoud naar enkelvoud veranderen

Slide 9 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + ow + gez?
C
Wie/wat + ow + gez + lv?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 10 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + gez + ow?
C
Wie/wat?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 11 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp van een zin?
A
Wie/wat + pv?
B
Wie/wat + ow + gez?
C
Wie/wat + ow + gez + lv?
D
Aan wie/wat + ow + gez + lv

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Meewerkend voorwerp

  • Ik wil aan mijn vader een dikke sigaar geven.
  • Ik / wil / aan mijn vader / een dikke sigaar / geven
  • wg = wil geven
  • ow = ik (Wie wil?)
  • lv = een dikke sigaar (Wat wil ik geven?)
  • mv --> Aan wie wil ik een een dikke sigaar geven? aan mijn vader
  • Controle: kan ik aan weglaten? 
  • JA: Ik wil mijn vader een dikke sigaar geven. --> meew. voorwerp

Slide 14 - Slide

Is dit een meewerkend voorwerp?

Ik denk [aan de fijne vakantie].
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Let op:
  • Als een zinsdeel met aan of voor begint en het geeft een plaats / plek / locatie aan, dan is het GEEN meewerkend voorwerp

* Mijn jas hing aan de kapstok.
Het zinsdeel ‘aan de kapstok’ geeft een plaats aan. Daarom kan het geen meewerkend voorwerp zijn. Een meewerkend voorwerp geeft namelijk altijd antwoord op de vraag ‘wie/wat’ en nooit op ‘waar’.

Slide 16 - Slide

In welke zin is [aan opa] GEEN meewerkend voorwerp?


A
Ik maak een tekening voor opa.
B
Ik geef opa een cadeau.
C
Ik denk vaak aan opa.

Slide 17 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?

In de boot zit hij graag [in de kajuit].
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij koopt een cadeaubon [voor zijn geslaagde vriend].
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een cola inschenken?

Slide 20 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Ik gaf mijn hond een aai over zijn bol.

Slide 21 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Timo gaf Flint een duw in zijn rug.

Slide 22 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Gisteren stond de postbode bij ons voor de deur.

Slide 23 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

De afdelingsleider heeft Brent een waarschuwing gegeven.

Slide 24 - Open question

Aan de slag
Maken: blz 209 oef 2-3-4-5

Slide 25 - Slide