Lezen: Tekstverbanden en signaalwoorden (1)

Welkom!

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Herhaling afspraken

Planning

Lesdoelen

Uitleg tekstverbanden

Oefenen

Evalueren


Slide 2 - Slide

Afspraken
Tijdens de les:
  • Heb je je leesboek én werkboek bij je.
  • Je telefoon zit in de telefoontas.
  • Géén eten en drinken in het lokaal, dus opgeborgen in de tas.
  • Gebruik van een koptelefoon of oordopjes is niet toegestaan, tenzij...
  • Te laat is te laat, dus ook 1 minuut te laat.
  • Als je iets wil vragen, steek je je hand omhoog.

Slide 3 - Slide

Wat neem je mee?
  • Werkboek (bij leesvaardigheid)
  • Laptop 
  • Schrift
  • Gevulde etui (in ieder geval een pen!)
  • Je leesboek

Slide 4 - Slide

Wat gaan we doen in periode 1?
  • We gaan aan de slag met het werkboek vanNieuw Nederlands. Er zijn drie toetsmomenten:
       - Toets 1: Cursus 1: Lezen
       - Toets 2: Cursus 5 en 7: Grammatica ZD en Spelling
       - Schrijfopdracht over het gelezen boek

  • Concrete planning komt snel op SOM

Slide 5 - Slide

Leesboek 
  • We beginnen iedere les met 15 min. stil lezen.
  • In periode 1 lezen we klassikaal een boek. 
  • Wees zuinig met het boek. Raak je het kwijt of raakt het beschadigd, dan betaal je zelf de kosten voor een vervangend boek.

Slide 6 - Slide

Lesdoelen

Aan het eind van deze les..

  • ... kun je tekstverbanden herkennen a.d.h.v. signaalwoorden.
  • ... kun je het chronologisch verband, toelichtend verband en tegenstellend verband in een tekst herkennen.

Slide 7 - Slide

Wat is een verband in de tekst?
  • In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar  

  • Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband. Er kan ook veen verband bestaan tussen alinea's

  • Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. een signaalwoord geeft als het ware een seitnje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg.
  • In een tekst sluiten zinnen en alinea's op een bepaalde manier bij elkaar   
  • Zo kan in een zin een uitspraak staan en daar in de volgende zin een voorbeeld bij worden gegeven. Je spreekt dan van zinsverband
  • Er kan ook een verband bestaan tussen alinea's: het alineaverband.
  • Bij ieder verband horen verschillende signaalwoorden. Een signaalwoord geeft als het ware een seintje aan de lezer: let op, nu komt er een voorbeeld of een uitleg!
Wat is een verband in een tekst?

Slide 8 - Slide


'Eerst ga je naar platform 9 3/4. Vervolgens ga je door de muur. Daarna pak je de trein.'

Slide 9 - Slide

1. Het chronologisch verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde     beschreven

  • Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst daarna, vervolgens, nadat en dadelijk

  • Let ook op jaartallen!

Slide 10 - Slide



'Er zijn gerechten waarbij witte rijst gewoon hóórt. Denk aan een gevulde Mexicaanse burrito of een Indische curry.'

Slide 11 - Slide

2. Het toelichtend verband
  • In de alinea wordt extra informatie gegeven over een   (deel)onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

  • Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo, neem nou.., denk aan...


Slide 12 - Slide


'Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.'

Slide 13 - Slide

3. Het tegenstellend verband
  • Bij een tegenstellend verband worden in de tekst       tegenovergestelde dingen genoemd.

  • Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: maar, hoewel, toch, echter, tegenover, aan de ene kant..., aan de andere kant...


Slide 14 - Slide

Zelf aan de slag
Maken: Cursus 1, §2 Tekstverbanden en signaalwoorden (1),  opdr. 2 + 3 (p. 11)

Alles af?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak afmaken.
3. Leren toets / lezen.


Slide 15 - Slide

Welk signaalwoord geeft een toelichtend verband aan?
A
kortom
B
met andere woorden
C
daarnaast
D
omdat

Slide 16 - Quiz

Welk(e) signaalwoord(en) van het toelichtend verband zie je in de zin?

De huizenmarkt zit in de slop, dat wil zeggen dat er weinig huizen worden verkocht op dit moment.
A
dat
B
op dit moment
C
dat wil zeggen
D
in de slop

Slide 17 - Quiz


  • Wat heb je vandaag geleerd?


  • Heb je nog vragen?



Evaluatie

Slide 18 - Slide