H7 Soorten en relaties (mini toets)

Minitoets
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Minitoets

Slide 1 - Slide

De mens heeft ook een binominale naam. Wat is deze naam?
A
Homo erectus
B
Homo neandertalis
C
Homo sapiens
D
Homo habilis

Slide 2 - Quiz

Een zebra en een paard krijgen samen een veulen. Het veulen is niet vruchtbaar. Zijn zebra's en paarden 1 soort?
A
Nee, want het veulen is onvruchtbaar
B
Nee, want ze zien er anders uit
C
Ja, want ze hebben een veulen
D
Ja, want ze hebben veel overeenkomstig DNA

Slide 3 - Quiz

Er is een verband tussen de tolerantie en het areaal van een soort.

Bekijk de afbeelding. Welke soort heeft het grootste tolerantiegebied?
A
soort A
B
soort B
C
soort C
D
soort D

Slide 4 - Quiz

Wat betekent het voor een vis als de temperatuur onder zijn tolerantiegebied komt?
A
hij gaat meteen dood
B
hij kan niet meer voortplanten
C
hij gaat na een tijdje dood
D
hij heeft geen zin meer in biologie

Slide 5 - Quiz

De aardappels in één veld zijn vaak een kloon. Welke uitspraak is dan waar?
A
Ze hebben allemaal ander DNA
B
Ze hebben allemaal exact hetzelfde uiterlijk
C
Ze zijn allemaal even vatbaar voor ziektes

Slide 6 - Quiz

Van mutualisme tussen twee soorten spreken we als
A
beide soorten voordeel hebben van de relatie.
B
beide soorten nadeel ondervinden van de relatie
C
Zowel A als B is mogelijk bij mutualisme.
D
beide soorten nadeel ondervinden van de relatie.

Slide 7 - Quiz

Impala's hebben weleens last van bloed zuigende insecten. Een soort vogel eet deze insecten uit de vacht van de impala's. Van welke drie soorten relaties is hier sprake?
A
Mutualisme, parasitisme en vraat
B
Commensalisme, parasitisme en predatie
C
Mutualisme, predatie en parasitisme
D
Commensalisme, parasitisme en vraat

Slide 8 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de populatiedichtheid van de poolvos in het onderzochte gebied?
A
Het aantal poolvossen in een bepaald jaar
B
Het aantal poolvossen in het gebied
C
Het aantal poolvossen over een groot aantal jaren gemeten
D
Het aantal poolvossen per oppervlakte eenheid

Slide 9 - Quiz

Als er erg veel rupsen op een maïsveld leven, spreekt men van een rupsenplaag. Er komen dan veel sluipwespen hun eitjes leggen. Na verloop van tijd zijn er dus ook veel sluipwesplarven aanwezig. Men spreekt dan echter niet van een sluipwespenplaag.
Geef een reden waarom de sluipwesplarven geen plaag voor de landbouw vormen.
A
sluipwesplarven zijn geen exoten
B
de sluipwesplarven zijn onschadelijk, alleen de volwassen dieren kunnen een plaag vormen
C
De sluipwesplarven hebben voldoende natuurlijke vijanden en een beperkte hoeveelheid voedsel
D
sluipwesplarven zijn niet schadelijk voor de gewassen.

Slide 10 - Quiz

Hiernaast zie je een diagram van een prooi-predator-relatie. Wie is de predator?
A
Heidewants
B
Lieveheersbeestje
C
Kan beiden zijn
D
Dit is geen diagram van een prooi-predator relatie

Slide 11 - Quiz

Een boom is een voorbeeld van een autotroof organisme, omdat..
A
Hij zuurstof maakt
B
Hij zichzelf voedt
C
Hij CO2 maakt
D
Hij anderen voedt

Slide 12 - Quiz

De basis van dit voedselweb is:
A
opgeloste voedingsstoffen
B
zee-eenden
C
algen
D
bacteriën

Slide 13 - Quiz

Wie staan er aan de top van dit voedselweb?
A
opgelost organisch materiaal
B
krabben
C
organisch materiaal in sediment
D
bruinvissen

Slide 14 - Quiz