Les 9: laatste les voor proefwerk

vwo-2 chapitre 5
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Maak de opdrachten en kijk of je de grammatica toe kunt passen.

Check aan het einde van de LessonUp het leerwerk + verwachting voor het proefwerk!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vwo-2 chapitre 5
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Maak de opdrachten en kijk of je de grammatica toe kunt passen.

Check aan het einde van de LessonUp het leerwerk + verwachting voor het proefwerk!

Slide 1 - Slide

Répéter:
grammaire D
Dit grammatica-onderdeel gaat over de ontkenning.


Vraag:
Wie weet wat een ontkenning in het Nederlands is?

Hoe maak je de volgende zin in het Nederlands ontkennend?
Ik ga naar school.

Slide 2 - Slide

Grammaire D:
de ontkenning
Antwoord op de vorige vraag:
In het Nederlands maken we een zin vaak ontkennend door het woord 'niet' er achter te plakken.

Hoe doen we dat dan in het Frans?
In het Frans zijn er 2 woorden heel belangrijk:
ne en pas



Slide 3 - Slide

Grammaire D:
de toepassing
De regel is altijd de volgende:

Je zet 'ne' altijd voor de persoonsvorm,
'pas' zet je er altijd achter!

Bijvoorbeeld.
Je vais à l'école
Je ne vais pas à l'école.

Slide 4 - Slide

Grammaire D:
let even op!
Wanneer het werkwoord begint met een klinker (a/e/i/o/u) of een h, dan verandert ne in n’.

Voorbeelden:
J’habite à Ommen. -->
Je nhabite pas à Ommen.

J’aime le français. -->
Je naime pas le français.

Slide 5 - Slide

Grammaire D:
let even op!
Wanneer je deze ontkenning onder de knie hebt, kun je ook de andere ontkenningen gebruiken.

ne ... plus                               niet meer
ne ... jamais                            nooit

ne ... rien                                niets
ne ... pas encore                      nog niet

ne ... pas                                 niet

Slide 6 - Slide

Grammaire D:
twee praktische tips
Tip 1: het vinden van de persoonsvorm.
Om de persoonsvorm te vinden: zoek naar:
- namen
- woorden als: je/tu/il/elle/on/nous/vous/ils/elles
De persoonsvorm staat hier altijd direct achter!

Tip 2: overzicht tijdens het so/proefwerk.
Als je op het so/proefwerk de persoonsvorm onderstreept, maak je het voor jezelf overzichtelijk waar de ontkenning moet komen te staan.

Slide 7 - Slide


Vertaal de ontkenning en plaats hem op de juiste plaats in de zin.

Anna et Emma font du sport. (niet meer)

Slide 8 - Open question


Vertaal de ontkenning en plaats hem op de juiste plaats in de zin.

En ce moment, elles peuvent. (niet)

Slide 9 - Open question


Vertaal de ontkenning en plaats hem op de juiste plaats in de zin.

Elles ont dit. (niets)

Slide 10 - Open question


Vertaal de ontkenning en plaats hem op de juiste plaats in de zin.

Sans elles, nous gagnons le match. (nooit)

Slide 11 - Open question

Répéter:
grammaire H
In het Frans zijn er in totaal 3 manieren om een zin vragend te maken.
Voor het proefwerk is het belangrijk dat je er in elk geval 2 kent en kunt toepassen.

Kijk goed naar de 3 verschillende manieren in de volgende slides.

Ik laat het zien aan de hand van de volgende zin:

Tu vas à l'école? --> Ga jij naar school?

Slide 12 - Slide

Grammaire H:
manier 1 & 2
Manier 1
Schrijf de zin over en zet er in plaats van een punt een ? achter.
Tu vas à l'école. --> Tu vas à l'école?


Manier 2
Begin de zin met est-ce que en zet daarna de rest van de zin erachter. Vergeet het vraagteken niet!
Tu vas à l'école. --> Est-ce que tu vas à l'école?

Slide 13 - Slide

Grammaire H:
manier 3, inversie
Inversie: Het omdraaien van de persoonsvorm en het onderwerp.


In het Frans betekent dit: de eerste 2 woorden van de zin omdraaien.

Tu vas à l'école. --> Vas-tu à l'école?

Het is heel belangrijk dat je het koppelstreepje niet vergeet!

Slide 14 - Slide

Grammaire H:
Een vraag stellen met een vraagwoord
Je kan natuurlijk ook een vraagwoord gebruiken bij een vraagzin. Hiervoor kan je het beste manier 1 of 2 gebruiken.

:                waar
Quand:           wanneer
Comment:       hoe
Combien:        hoeveel
Pourquoi:        waarom
Qui:               wie
Qu'est-ce que: wat

Slide 15 - Slide


Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder) vraagwoord:

Tu as faim.

Slide 16 - Open question


Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder) vraagwoord:

Tu prends toujours le petit déjeuner.

Slide 17 - Open question


Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder) vraagwoord:

Vous aimez les oeufs.

Slide 18 - Open question

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (1)
Opdracht 2: vocabulaire
- Kies van de 2 schuingedrukte woorden het juiste woord.
- Zet de Franse woorden in de juiste zin.
- Vertaal de woorden van het Nederlands naar het Frans.

Opdracht 3: grammaire
- Vertaal de ontkenning en plaats hem op de juiste plek in de zin.
- Vul de juiste vraagwoorden in op de juiste plek.
- Maak elke zin op 2 verschillende manieren vragend.

Slide 19 - Slide

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (2)
Opdracht 4: phrases clés
- Vertaal de zinnen van het Nederlands naar het Frans.

Opdracht 5: leesvaardigheid
- Geef in het Nederlands antwoord op de vragen over de tekst.

Slide 20 - Slide

Les devoirs
Komende les:
- Proefwerk chapitre 5

Apprendre (leren):
- voca A, B, E & F (Frans-Nederlands & Nederlands-Frans)
- phrases clés C & G (Nederlands-Frans)
- grammaire D (de ontkenning)
- grammaire H (vragen stellen in het Frans + vraagwoorden)

Slide 21 - Slide