HV2 Préparation au test periode 3

Préparation au test periode 3
Hoofdstuk 1 boek A Havo/Vwo 
Voca A B E F blz 50 en 51
Grammatica D en H blz 53
Phrases-clés C en G blz 52
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Préparation au test periode 3
Hoofdstuk 1 boek A Havo/Vwo 
Voca A B E F blz 50 en 51
Grammatica D en H blz 53
Phrases-clés C en G blz 52

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

hoe maak je de passé composé?

Slide 3 - Open question

Wat is de passé composé?
Wat is de passé composé?
A
toekomende tijd
B
tegenwoordige tijd
C
verleden tijd

Slide 4 - Quiz

Passé Composé: Ik ben geweest
timer
0:10
A
Je suis être
B
Je suis êté
C
J'ai été
D
J'ai être

Slide 5 - Quiz

Zet de volgende zin in de passé composé:
Nous parlons

Slide 6 - Open question

Zet in de passé composé:
je fais mes devoirs (faire)

Slide 7 - Open question

zet in de passé composé:
Tu as un cadeau (avoir)

Slide 8 - Open question

zet in de passé composé:
Vous êtes à Paris
(être)

Slide 9 - Open question

Het werkwoord avoir, vervoeg het in alle personen (je, tu, il/elle/on, nous, vous, ils en elles

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Link

Geef voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden in het Frans.

Slide 12 - Mind map

Bezittelijk voornaamwoord:
(mijn) soeur

Slide 13 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord:
(haar) cahiers

Slide 14 - Open question

het bezittelijk voornaamwoord.

(uw)… amis

Slide 15 - Open question

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (uw) mère
A
nos
B
votre
C
notre
D
ta

Slide 16 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 17 - Quiz

Welke bezittelijke voornaamwoorden heb je voor mijn:

A
ton, ta ,tes
B
mon, ma, mes
C
ton, mon, tes
D
mon, ton, mes

Slide 18 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (hun) oncles
A
leur
B
leurs
C
sa
D
ces

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Link

Geef antwoord op de volgende vraag:
Tu as été où?

Slide 21 - Open question

Geef antwoord op de volgende vraag:
Il a fait beau?

Slide 22 - Open question


Slide 23 - Open question

Slide 24 - Link

Geef antwoord:
Qu' est-ce que tu as fait cet été?

Slide 25 - Open question

Vous avez fait du camping?

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link