Nederlands hfd 6, voorzetsels(b) 15 mei

Voorzetsels
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Voorzetsels

Slide 1 - Slide

Nederlands hoofdstuk 6
Spelling deel 2
Voorzetsels bij werkwoorden!

Slide 2 - Slide

doel:
Aan het eind van deze les weet je wat vaste voorzetsels zijn die bij een werkwoord horen.
En kun je die voorzetsels herkennen
 in een zin. 

Slide 3 - Slide

In deze les ga je:
  1. een start opdracht maken;
  2. een aantal video's bekijken met uitleg over voorzetsels;
  3. de Theorie lezen over voorzetsels;
  4. Zelfstandig werken in Magister;
  5. Controle vragen maken.

Slide 4 - Slide

Start opdracht!
De startopdracht bestaat uit een aantal Quizvragen.

Slide 5 - Slide

Welke van de vier woorden past volgens jou het best op de lege plek in de zin?
"veel mensen kijken .......de zonsverduistering".
A
tegenover
B
naar
C
naast
D
voor

Slide 6 - Quiz

Welke van de vier woorden past volgens jou het best op de lege plek in de zin?
"waarom gaan jullie niet .....ons mee?"
A
achter
B
met
C
naast
D
voor

Slide 7 - Quiz

Welke van de vier zinnen is goed?

A
Het meisje luistert met het verhaal.
B
ik erger me naar bellende mensen
C
De leerlingen verlangen naar de vakantie
D
de bezoekers kijken over de voorstelling

Slide 8 - Quiz

Op de volgende dia's staan een aantal video's
Het is verstandig om ze allemaal te bekijken!!!

Slide 9 - Slide

0

Slide 10 - Video

0

Slide 11 - Video

Voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak.


Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Slide

Voorzetsels
KGT - blz. 226

Slide 13 - Slide

In het woordenboek staat welk voorzetsel bij een werkwoord hoort. Zoek het werkwoord.
Bij het werkwoord "besteden"staat de onderstaande uitleg.




Je ziet dat het voorzetsel "aan" bij het werkwoord beseden hoort.

Slide 14 - Slide

Zelfstandig werken!
  1. Je gaat nu naar Magister, Nieuw Nederlands, hoofdstuk 6, spelling;
  2. Je gaat maken de opdrachten 6 tot en met 9  en conroleer gelijk of je het goed maakt.
  3. Als je iets niet weet, kijk in het woordenboek of herhaal de theorie;
  4. Daarna maak je de quizvragen die hierna komen om te controleren of je het begrepen hebt.

Slide 15 - Slide

Walid denkt ....... de som na.

A
over
B
op
C
naast
D
bij

Slide 16 - Quiz

welk zin is goed?
A
De kleuter houdt op zijn knuffel
B
Dat vakantiehuisje lijkt naar ons huis.
C
Tess besprek haar plan met haar vriendin
D
Je moet nu ophouden van gillen.

Slide 17 - Quiz

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
dachten
A
naast
B
met
C
door
D
aan

Slide 18 - Quiz

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
verbazen
A
voor
B
achter
C
over
D
op

Slide 19 - Quiz

Wat snap je nog niet zo goed?
Heb je nog vragen over voorzetsels bij werkwoorden?
Blijf daar niet mee zitten en neem je verantwoordelijkheid: stuur een e-mail  of appje naar je docent.

Slide 20 - Slide