Hoofdstuk 3 - Productie processen || Paragraaf 3 - Chemische reacties en Reactiesnelheid

1 / 39
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 2 - Slide

Met een zandfilter verwijder je.... ?
A
Vaste stoffen
B
IJzer
C
Opgeloste stoffen
D
Zand... Daarom heet het een zandfilter.

Slide 3 - Quiz

Zand
Schoner water
Vervuild water
Vaste vervuiling

Slide 4 - Drag question

Met actieve koolstof verwijder je.... ?
A
Vaste stoffen
B
Opgeloste stoffen
C
IJzer
D
Niet-actieve koolstof

Slide 5 - Quiz

Hoe verwijder je actieve koolstof?
A
Filtreren
B
Indampen
C
Adsorpsie
D
Extraheren

Slide 6 - Quiz

Hoe verwijder je ijzer uit water?
A
Filtreren -> Roesten
B
Adsorberen -> Filtreren
C
Roesten -> Filtreren
D
Filtreren -> Adsorberen

Slide 7 - Quiz

Bij een blokschema:
Wat staat in de blokken
A
Een grondstof
B
Een tussenproduct
C
Een bewerking
D
Een eindproduct

Slide 8 - Quiz

Welke grondtof is hernieuwbaar
A
Aardolie
B
Steenkool
C
Aardgas
D
Katoen

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Een chemische reactie kan je aan 2 dingen herkennen:


Slide 12 - Slide

Een chemische reactie kan je aan 2 dingen herkennen:

1. Er onstaan nieuwe stoffen.
 (maar om nieuwe stoffen te maken moeten de beginstoffen verdwijnen)

Slide 13 - Slide

Een chemische reactie kan je aan 2 dingen herkennen:


Slide 14 - Slide

Een chemische reactie kan je aan 2 dingen herkennen:

2. De stofeigenschappen veranderen.

Slide 15 - Slide

Bij elke reactie worden beginstoffen omgezet in reactieproducten

Slide 16 - Slide

Bij elke reactie worden beginstoffen omgezet in reactieproducten

Een scheikunde reactie wordt op deze wijze genoteerd

Slide 17 - Slide

Bij elke reactie worden beginstoffen omgezet in reactieproducten

Een scheikunde reactie wordt op deze wijze genoteerd

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Elke reactie gaat met zijn eigen reactiesnelheid

Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korter de reactietijd.

Slide 20 - Slide

Elke reactie gaat met zijn eigen reactiesnelheid

Hoe groter de reactiesnelheid, hoe korter de reactietijd.

De reactiesnelheid kan je op 
7 manieren beïnvloeden.

Slide 21 - Slide

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
1. De temperatuur te verhogen

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
2. De deeltjes kleiner te maken

Slide 24 - Slide

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
3. De druk te verhogen
(Werkt alleen bij gassen)

Slide 25 - Slide

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
4. De stoffen in beweging te houden.

Slide 26 - Slide

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
5. De concentratie te verhogen

Slide 27 - Slide

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
6. Een katalysator te gebruiken

Slide 28 - Slide

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
7. Een andere stof te gebruiken

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Je kan de reactiesnelhied verhogen door:
1. De temperatuur te verhogen
2. De deeltjes kleiner te maken
3. De druk te verhogen
4. De stoffen in beweging te houden
5. De concentratie te verhogen
6. Een katalysator te gebruiken
7. Een andere stof te gebruiken

Slide 31 - Slide

Als ik de reactiesnelheid zou willen verlagen.

Dan kan ik de temperatuur ......?
A
Verhogen
B
Verlagen

Slide 32 - Quiz

Als ik de reactiesnelheid zou willen verlagen.

Dan kan ik de deeltjes......?
A
Kleiner maken
B
Groter maken

Slide 33 - Quiz

Als ik de reactiesnelheid zou willen verlagen.

Dan kan ik (bij een gas) de druk......?
A
Verlagen
B
Verhogen

Slide 34 - Quiz

Als ik de reactiesnelheid zou willen verlagen.

Dan kan ik ......?
A
De stoffen stil houden
B
De stoffen in beweging houden

Slide 35 - Quiz

Als ik de reactiesnelheid zou willen verlagen.

Dan kan ik de concentratie......?
A
Verlagen
B
Verhogen

Slide 36 - Quiz

Als ik de reactiesnelheid zou willen verlagen.

Dan kan ik een katalysator......?
A
Weghalen
B
Toevoegen

Slide 37 - Quiz

Als ik de reactiesnelheid zou willen verlagen.

Dan kan ik......?
A
Een andere stof gebruiken
B
Een andere stof gebruiken

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Slide