Werkwoordspelling

Werkwoordspelling



1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling



Slide 1 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Enkelvoud:
Ik-vorm na 'ik' en voor 'jij' (je): ik vind / vind je 
Ik-vorm bij gebiedende wijs: Kom!
Ik-vorm + t in de andere gevallen: je vindt / hij vindt / Julia vindt
Meervoud:
hele werkwoord (infinitief): we/jullie/ze/mijn vrienden vinden
Hulpmiddel: vervang het werkwoord door een vorm van 'lopen'.

Slide 2 - Slide

ZULLEN
tegenwoordige tijd:
ik zal
jij zult / zul jij (spreektaal: jij zal / zal jij)
u zult / zult u (spreektaal: u zal / zal u)
hij/zij zal
wij/jullie/zij zullen
verleden tijd:
ik/jij/hij zou
wij/jullie/zij zouden
 

Slide 3 - Slide

Willen
ik wil
je / jij / u wilt (zakelijke teksten)
wil jij
hij / deze meneer wil (!)


voltooid deelwoord: gewild


Slide 4 - Slide

pv verleden tijd
Sterke werkwoorden: veranderen van klank in de verleden tijd, je schrijft ze zo eenvoudig mogelijk.
Ida kijkt / keek in haar agenda. Ze vindt /vond wat ze zocht.
Zwakke werkwoorden:
Enkelvoud: ik-vorm + te / ik-vorm + de (blafte, reisde)
Meervoud: ik-vorm + ten / ik-vorm + den (juichten, beloofden)

Slide 5 - Slide

voltooid deelwoord
Heeft een hulpwerkwoord bij zich.
Eindigt op t, d of en.
Luister naar de klank als je langer maakt: het is gebeurd - gebeurde (je hoort 'd').
Bijvoeglijk gebruikt? Zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je schrijft het zo kort mogelijk: vergrote foto / geschatte bedrag
Tegenwoordig deelwoord: infinitief + d: hij komt lopend.

Slide 6 - Slide

In welke zin is het werkwoord op de juiste manier geschreven?
A
Jij zal wel moe zijn na zo'n lange werkdag.
B
Jij zult wel moe zijn na zo'n lange werkdag.

Slide 7 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes staan?
Mijn moeder heeft mijn kamer ............
A
stof gezogen
B
gestofzogen
C
gestofzuigd
D
gestofgezuigd

Slide 8 - Quiz

Welk woord moet op de puntjes staan?
Hij ....... er geen snars van.
A
geloofd
B
geloofdt
C
geloovt
D
gelooft

Slide 9 - Quiz


Wat gebeurt er met het werkwoord houden en lopen als je het in de verleden tijd zet? Hoe noemen we deze werkwoorden?

Slide 10 - Mind map

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft toen al zijn misstappen aan de politie ...........(bekennen)
A
bekent
B
bekend
C
gebekend
D
verkend

Slide 11 - Quiz

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Wanneer ben jij ............ ? (verhuizen)
A
verhuisd
B
geverhuisd
C
verhuist
D
verhuizd

Slide 12 - Quiz