Hoofdstuk 13 Nig

Huiswerk
Bekijk op www.coutinho.nl de video over 
reflexieve werkwoorden.

Gebruik drie nieuwe woorden gebruiken.

Spreek Nederlands!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Huiswerk
Bekijk op www.coutinho.nl de video over 
reflexieve werkwoorden.

Gebruik drie nieuwe woorden gebruiken.

Spreek Nederlands!

Slide 1 - Slide

ophalen
Kies een werkwoord en maak een zin.
Varieer tussen presens en (im)perfectum.
nadenken
afrekenen
aandoen
goedkeuren
uitleggen
voorbereiden
meenemen

Slide 2 - Slide

Bij vrienden
Mening vragen en geven
Praten over 'koetjes en kalfjes'
zullen - belofte
vocalen

Slide 3 - Slide

Dialoog
opdracht 1

Slide 4 - Slide

verontschuldigen
belachelijk
het verdriet
meekomen
meenemen
volgens mij
de gezondheid

Slide 5 - Slide

indirecte rede / mening geven
Hij zegt dat het regent.
Ik vind dat het moeilijk is.
Het regent.
Regent het?
Waarom regent het?
Hij zegt dat het regent.
Hij vraagt of het regent.
Hij vraagt waarom het regent.
Ik vind dat ...
Volgens mij is ...
Ik vind ...
hoofdzin
Daar heb ik geen mening over.
bijzin
hoofdzin met inversie
daarover

Slide 6 - Slide

Hoe laat neemt hij de  bus naar zijn werk?
Wie zitten ook in de bus? 
Waar praten ze over?
Hoe laat neemt hij de bus naar huis? 
Wie zitten er aan het eind van de dag ook weleens in de bus? 
 Waar praten ze 's middags over in de bus?  
Waarom vindt hij het leuk om met de anderen te praten?

Slide 7 - Slide

mening vragen en geven
mening vragen
Wat vind je van ... ?
Hoe vind je ...?
mening geven
Ik vind ...
Volgens mij ...
opdracht 4 en 5
timer
1:00

Slide 8 - Slide

huiswerk
Beschrijf in één minuut je beste vriend(in). Waarom kom je graag bij hem of haar?

Slide 9 - Slide

Wat vind je van de tuin?

Slide 10 - Open question

Wat vind je van het weer in Nederland?

Slide 11 - Open question

Hoe vind je de service in het zwembad?

Slide 12 - Open question

Hoe vind je de lessen Nederlands?

Slide 13 - Open question

Leuke trui! 
Hoe is het met de kinderen?
Heb je het druk 
op je werk?
Wat waait het hard, hè? 
Lang niet gezien!
timer
2:00

Slide 14 - Slide

zullen - voorstel
Zal ik / zullen we
Zullen we een weekendje naar Parijs gaan?
Hoofdstuk 4

Slide 15 - Slide

zullen - belofte
Ik zal de bloemen in een vaas zetten.
We zullen haar de groeten doen.
Ik zal / we zullen
Belofte 
maakt 
schuld.
koeien 
met gouden horens 
beloven
gouden 
bergen 
beloven

Slide 16 - Slide

Hoe laat ben je vanmorgen opgestaan?
Heb je je collega's gisteren gezien?
Wanneer heb je deze week 
boodschappen gedaan?
Wat heb je gisteren gegeten?
Heb je vandaag nieuwe woorden geleerd?
Wie heeft gisteren gekookt?

Slide 17 - Slide

Dictoglos

Slide 18 - Slide

Luister naar het liedje en kijk naar het filmpje. 
Noem minimaal vijf dingen die raar zijn.

Slide 19 - Slide

vuur
zee
ballon
baksteen
lucht
gras
kat
hond

Slide 20 - Slide

associëren
vrienden



laatste woord?
timer
3:00
opdracht 10

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

'Het feest is voorbij.'
De volgende keer bij mij?
Wat kun jij lekker koken!
Bedankt voor de gezellige avond.
We hebben heerlijk gegeten.
De avond ging te snel voorbij.
opdracht 11

Slide 23 - Slide

Zij zegt: 'Ik eet morgen thuis'.
Directe rede = quote / citaat
mededeling
Indirecte rede -> dat...
Zij zegt dat ze morgen thuis eten.
indirecte rede

Slide 24 - Slide

vraag
gesloten vraag -> of...
onzekerheid -> of...
open vraag  
(wie, wat, waarom, wanneer enz.)
Ze vraagt of je bij ons komt eten.
Ik kijk even of het boek op voorraad is.
Ze vraagt wanneer je bij ons komt eten.
Kom je bij ons eten?
Is het boek op voorraad?
Wanneer kom je bij ons eten?

Slide 25 - Slide

Ik vroeg of je nog koffie wilde.
O sorry, ik had je niet gehoord. Ja lekker! En een koekje graag
Ik zeg net dat de koekjes op zijn. Maar dat heb je blijkbaar ook niet gehoord.
Ik begrijp niet waarom de koekjes hier altijd op zijn.
Tja, ik weet ook niet wie ze allemaal heeft opgegeten.
dat - statement
of - onzekerheid
waarom / wie - vraagwoorden

Slide 26 - Slide

                directe rede
                   indirecte rede
hoofdzin
De les begint.
Hij zegt dat de les begint.
gesloten vraag
Begint de les?
Hij vraagt of de les begint.
open vraag
Wanneer begint de les?

Hij vraagt wanneer de les begint.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

huiswerk
Blz. 192 
Verzamel zinnen die je gebruikt met een belofte

Coutinho.nl 
extra materiaal -> intensief luisteren -> tekst met pauzes
extra materiaal ->  extra opdracht 1 -> de imperfectum

Slide 32 - Slide